Detlef Hartmann (Materialien für einen neuen Antiimperialismus)
Militair-economische barbarisering (2006)
Deze bijdrage - Militärisch-ökonomische Barbarisierung - werd gepubliceerd in 2006. |
"Ten eerste - als oorlog van begin af aan bij de geschiedenis van de mensheid hoort, dan is aan te nemen dat de oorlog overwegend positieve functies vervult... Waarover wordt daarbij geconcurreerd? In wezen om macht, om bronnen en om de hegemonie van de eigen culturele identiteiten... De oorlog heeft echter niet alleen zijn oorsprong in de kosten-batenanalyses van de tegenstanders. De echte drijvende krachten liggen dieper. Het is de lust naar macht en naar succesvolle agressiviteit. Het ongeciviliseerde en primitieve is wat fascineert – het wegvallen van alle kunstmatige regels. Clausewitz heeft al gewezen op het spelkarakter van de oorlog . Oorlog is het spel met de hoogste inzet waarbij – als het om leven en dood gaat – zowat alles is toegestaan. Klaarblijkelijk is het zo dat mensen – of om het voorzichtiger te zeggen: veel mensen – bandeloze existentiële uitdagingen zoeken, om zichzelf te vinden. De kans daarop is nergens zo groot als in de strijd, als in de verheffing in de strijd. Om geweld, strijd en overwinning op den duur alleen op televisie te ervaren, is dan voor velen slechts een zwakke en weinig bevredigende vervanger... De mens is op zoek naar zijn individualiteit, maar lijdt daar ook vaak onder. Het verlangen naar verlossing van het ik en versmelting met anderen hoort daarom ook bij zijn aard. De sterkste vervulling van dit verlangen is de gemeenschappelijkheid in de strijd – afgezien van de liefde misschien. In dit licht is oorlog dan geen politiek middel meer, maar het wordt een doel op zich en maakt zich los van alle maatschappelijke banden... Ik blijf bij mijn eerste stelling, dat de oorlog toekomst heeft en wel vanwege de natuur van de mens." (Luitenant-generaal b.d. Jürgen Schnell, juli 2000). Fantasieën van een hopeloos ouderwetse militarist? Erger. Nuchtere berekeningen van de waarde van barbarij als economische hulpbron door de leerstoel van de Faculteit voor Economische en Organisatiewetenschappen van de Universität der Bundeswehr in München. Prof. Schnell, voorheen plaatsvervanger van de inspecteur-generaal, presenteerde die op een internationale managementconferentie in Brussel. In de explosieve delen borduurt het voort op de ideeën van Martin van Creveld over managementdoeleinden uit diens boek "De toekomst van oorlog" (München 1998). Van Creveld, die zich ook beroept op Ernst Jünger en op de met Hitler bevriende generaal Ludendorff, is niet ongeliefd in de Bundeswehr, hij heeft immers in een "Focus"-interview ter gelegenheid van de 60ste verjaardag van het einde van de oorlog verklaard, dat de NS-Wehrmacht als zodanig geen criminele organisatie is geweest. Ook Van Creveld beklemtoont de lust naar oorlog, het losbreken van alle regels in "opwinding, opwekking, extase en delirium" als een "creatieve activiteit". "Alleen oorlog staat toe en vereist de inzet van alle menselijke vermogens van de hoogste tot de laagste, brutaliteit en meedogenloosheid, moed en vastberadenheid, de door de strategie als noodzakelijk voor oorlog begrepen pure macht: zij allemaal zijn tegelijk zijn oorzaak." Gealarmeerd door de stroom van "individuele gevallen" van oorlogszuchtig-barbaars gedrag in het kader van training en inzet van de Bundeswehr, raakt het publiek betrokken bij de radicale veranderingen in de leidende principes van de Bundeswehr. Jürgen Rose herinnert ons er nogmaals aan dat in 1991 generaal-majoor Von Kielmannsegg "de civilisatiemogelijkheid van een leger dat geacht wordt operationeel te zijn, (is) relatief beperkte grenzen gesteld" zag. Herinnert wordt aan het werven van de inspecteur-generaal van het leger, luitenant-generaal Hans-Otto Budde voor het type "archaïsche strijder", die "we ons ongeveer moeten voorstellen als een koloniale krijger, die ver van huis het gevaar loopt bij dat bestaan volgens eigen wetten te handelen”. Detlef Bald schetst in zijn publicaties het loslaten van het model van de "burger in uniform" richting het "ideaalbeeld van het krijgertype", wiens "hoogste ideaal is: kunnen vechten en willen vechten". Bij Schnell herkent hij “een continuïteit uit het denken van Ludendorff’s totale oorlog' (1) Fusie van economisch en militair potentieel Alleen op het eerste gezicht lijkt dit overdreven. En alleen tegen de achtergrond van de actuele strategieën bij het afhandelen van schandalen. Die maken zich de keurig nette scheiding tussen het "economische" en het "militaire" te nutte. Zij is al lang niet meer gerechtvaardigd. Maar voordat we begrijpen hoe nauw de verwijzingen naar de theoretici en strategen van de “totale oorlog” zijn, moeten we kijken naar het huidige samenkomen en versmelten van het militaire en het economische, zoals ze ook in Schnell’s ideeën tot uitdrukking komen. Ze blazen de ideeënwereld op waarin militarisering van de economische sfeer alleen verbonden is met oorlogswinst, roof, militair-Keynesiaanse stimulatie. Schnell, Van Creveld en hun strijdmakkers zijn niet “hopeloos ouderwets”, ze denken op een nieuwe manier “totaal”. Wanneer we dit begrepen hebben, zullen we ook op een nieuwe manier leren nadenken over de oude dynamiek van de totalisering van de oorlog, en uiteindelijk ook de reden voor een nieuw begrip van haar geschiedenis. "Continuïteit" vanuit het denken van Ludendorff is te lineair gedacht. Het is een totalisering in postmoderne gedaante, die over de historische breuk heen de analogieën van de oude totalisering zichtbaar maakt en tegelijkertijd de samenhang actief tot stand brengt. Van Creveld zegt: "In plaats daarvan zou je in navolging van Ludendorff’s werk over de totale oorlog beter kunnen zeggen, dat hij met de politiek samensmelt, tot politiek wordt, inderdaad politiek is." "Militaire en economische functies worden weer samengebracht, zoals dat in elk geval tot 1648 absoluut normale praktijk was. De glorie van het individu, winst en buit, die elke huurling zich rechtstreeks op kosten van de burgerbevolking eigen maakte, zou nu weer aan betekenis winnen, niet alleen als toevallige beloning, maar als legitieme oorlogsdoelen. Naar alle waarschijnlijkheid zal ook de begerigheid naar vrouwen en naar seksuele bevrediging weer planmatig worden ingezet. Omdat het onderscheid tussen strijders en niet-strijders wordt opgeheven, is het op zijn minst te verwachten dat zulke dingen eerder getolereerd worden dan volgens de voorschriften van de zogenaamde beschaafden oorlogvoering." (blz. 316) In het geval van Schnell klinkt dit als volgt: "De militaire manager wordt beslist geen – om een term van Clausewitz te gebruiken – “oorlogsondernemer” van het type Wallenstein. Maar de uitdaging is toch een mentale en professionele verandering. De conventionele wereld van de soldaat was een andere wereld dan die van de handelaar en ondernemer. Deze twee werelden zullen nu sterker samengebracht worden … Veel ervaringen uit de oorlogsgeschiedenis laten zien, dat de soldaat bereid is om te vechten, om zich volledig in te zetten en ook zijn leven op te offeren op het moment dat hij vervuld is van vertrouwen. Dit vertrouwen omvat nu een aantal componenten... Vertrouwen is de basis van elke succesvolle militaire organisatie. Alleen op deze basis ontwikkelt zich de gemeenschappelijke wil om te slagen en ook de trots op wat men is en wat men kan. Het zijn de oude concepten van eer en de wil om te winnen die in de kern geenszins tot vroegere eeuwen behoren … De leiderschaps- en managementprincipes van militaire organisaties zijn langs de extreme vorm van een wedstrijd ontwikkeld. Menselijke waarden en deugden tellen daarbij meestal zwaarder dan economische prikkels. Het is het hele zelf van de mens dat wordt vereist... Militaire organisaties kunnen zeker nog het een en ander leren van het management van bedrijven. Het omgekeerde is echter ook waar en als het uitkomt, als de globale concurrentie scherper wordt, dan vloeien ook ettelijke leidinggevende en managementprincipes samen." De wil om te doden als "immateriële hulpbron" De greep naar het “hele zelf” als een zaak van het bij elkaar brengen, van het samensmelten van de economische en militaire wereld, van de wereld van de ondernemer en de strijder: Wat betekent dat? Schnell behandeld deze fusie in het managementconcept van de "immateriële hulpbronnen". Immateriële hulpbron, dat is het sleutelwoord bij de toegang tot het subject in het wereldwijde transformatieproces van het kapitalisme die we “globalisering” noemen. De term komt overeen met andere handelings- en managementleidende begrippen als: "Human resources", "Resource mens", "Kenniskapitaal", "Intellectueel kapitaal", menselijk kapitaal. De aanpak is "holistisch", "totaal". Het gaat om toegang tot alle dimensies van het menselijke en zijn ontginning als "hulpbron" ten bate van het hervormen van de arbeidsonderwerping, tot aan het ontsluiten van perifere hulpbronnen. Dit omvat niet alleen "eindige" hulpbronnen van het biologische substraat en het fysische gebruiks- en prestatievermogen, maar ook attitudes, mentaliteiten, sociale relaties, culturele kwaliteiten en praktijken, routines, creativiteit, intuïtie en vooral "vertrouwen" ("commitment"). Het toegang verschaffen is "totaal" in de zin van een holistische greep naar het subject en zijn subjectiviteit, inclusief al zijn sociale en culturele banden in de zin van een complexe "manier van leven". (2) In die zin behandelt Schnell ook de militaire ontsluiting van het “hele zelf van de mens” als een bron voor het vermogen om geweld toe te passen, te doden en zich op te offeren. Hiertoe behoren naast de psychische bronnen van geweldsbereidheid, zoals beschreven in de citaten van de eerste paragraaf, echter ook andere bronnen. In een tekst uit 2002 over "Immateriële hulpbronnen en vertrouwen als kritische succesvariabelen in de strijdkrachten" (3) schrijft Schnell: "In een algemene systeem-georiënteerde benadering zijn hulpbronnen alles wat sociale systemen nodig hebben om te overleven en beoogde effecten te realiseren.... Dit geldt ook voor krijgsmachten als een specifieke klasse van sociaal-technische systemen, waarvan het doel is het aanbieden en gebruiken van strijdpotentieel voor politieke doeleinden.... Onder immateriële hulpbronnen moeten hier proactieve individuele waarden worden verstaan. In tegenstelling tot de materiële hulpbronnen behoren de immateriële hulpbronnen tot de spiritueel-psychische wereld van de mens... Voor immateriële hulpbronnen zijn discontinuïteiten, snelle veranderingen en breuken niet atypisch. Zo kunnen zich bijvoorbeeld de bereidheid om offers te brengen, vertrouwen of de bereidheid tot gehoorzaamheid als belangrijke immateriële hulpbronnen in de strijdkrachten onder invloed van bepaalde gebeurtenissen snel positief of negatief veranderen." De tendentieële totalisering van de immateriële voorwaarden voor de bereidheid om te doden en zich op te offeren, geeft Schnell weer in een overzicht dat alle dimensies van het menselijk bestaan omvat: van waarden, nationaal karakter, morele steun, familie, vaardigheid, vertrouwen, discipline, kameraadschap, etc. Schnell stelt de allesomvattende "holistische" benadering centraal bij het beheer van deze hulpbronnen. Daartoe zou vooral een doelgericht, allesomvattend voorlichtingsbeleid behoren: "Tot de belangrijkste instrumenten voor het management van immateriële hulpbronnen telt het informatiebeleid. Informatie bepaalt samen met intra-individuele mentaal-psychische structuren het innerlijke beeld van de werkelijkheid. Gedragsbepalend is niet de werkelijkheid zoals die is, maar zoals die wordt waargenomen. Functioneel gezien is het informatie die het potentieel van immateriële hulpbronnen activeert en in werking brengt. Of dat lukt, hangt in essentie af van de geloofwaardigheid waarmee de informatie wordt opgenomen. Manipulatieve strategieën kunnen misschien succesvol zijn op de korte termijn, op langere termijn zal een dergelijke strategie de immateriële bronnen verbruiken en verstikken. Dit geldt in het bijzonder voor vertrouwen, zonder welke geen systeem van strijdkrachten kan overleven." Gericht informatiebeleid onder de grens van herkenbare manipulatieve strategieën, dus in de zin van geloofwaardige beïnvloeding van het "innerlijk beeld van de werkelijkheid". Het informatiebeleid bij de ontwikkeling van de eerste Golfoorlog, langs de Kosovo-oorlog tot aan Afghanistan en Irak laat levendig zien wat hiermee wordt bedoeld. De centrale immateriële hulpbron in militair management is, evenals in de economische sfeer, het "vertrouwen". Want: "Veel ervaringen uit het oorlogsverleden laten zien dat de soldaat bereid is om te vechten, alles te geven en ook zijn leven op het spel te zetten, op het moment dat hij vervuld is van vertrouwen." In het tekst uit 2002 telde hij daarbij "de oude concepten van eer en de wil om te winnen, zoals al in de geschiedenis van de Duitse oorlogen. In het artikel uit 2003 ontleed hij ze nog eens anders in een complex spectrum van componenten, die zowel het thuisfront van de "ondersteuning" door de burgers van de eigen samenleving" omvatten alsook het vertrouwen op het materieel en de legereenheid. Nou goed, zou je kunnen zeggen. Zo is het leger nu eenmaal, al erg genoeg. Maar hoe zit het met de verbinding met de buiten-militaire economie? Wat zou Schnell bedoelen met de "convergentie" van militaire leiderschaps- en managementprincipes uit de private sector in een scherpere wereldwijde concurrentie? Wat moet het psychische potentieel van de archaïsche strijder om barbaarse opzwepende krachten te ontketenen, dan in de hulpbronnen van de ondernemer? Is niet de activiteit van de ondernemer juist gekenmerkt door de rationaliteit van de bedrijfsvoering en onderscheid ze zich daarin niet van de barbaarse impulsen van de archaïsche strijder? Geenszins! De politieke economie zelf heeft in de actuele vroege fase van globalisering in het licht van "innovatie" de barbaarse delen van de ondernemersdrift gereactiveerd. Zij heeft dit gedaan door terug te grijpen op Joseph Schumpeter, wiens politiek-economische principes in een ware triomftocht de managementconcepten hebben doordrongen. Niet de nuchtere berekening vormt daarin het ondernemerspotentieel, zij is hoogstens geschikt voor de stationaire werking van een bedrijf zonder ontwikkeling. Innovatieve activiteit wordt gevoed door de "wil om te winnen, vechtlust aan de ene kant, succes willen hebben omwille van het succes zelf aan de andere kant", vanuit het "vermogen om het oude te gronde te richten en iets nieuws te creëren", "het vermogen om anderen dienstbaar te maken, te bevelen en te overwinnen." Krijgsheer en ondernemer hebben bij Schumpeter een historische oorsprong, die ook de analogie van hun barbaarse energieën ondersteunt. En dat het barbaarse energieën zijn die het proces van economische ontwikkeling, van "creatieve destructie", het innovatieve ontwerp van de wereld vormgeven, daarover laat hij zelf geen twijfel bestaan. "Meedogenloosheid" bij het "verbreken van alle banden" is daarbij karakteristiek. Schumpeters denkwereld van de "creatieve destructie" domineert de politiek-economische commandoniveaus van de triade Japan-USA-Europa. Greenspan propageert die, Köhler als IMF-directeur en bondspresident, Othmar Issing van de ECB, enz. Veel ondernemers en managementleiders (zoals bijvoorbeeld de hoofdeconoom Walter van de Deutsche Bank) laten zich door Schumpeter’s principes leiden, in de eerste plaats 's werelds toonaangevende management bedrijf McKinsey. (4) Men mag echter de situatie niet verkeerd begrijpen. Het kapitaal en het militaire apparaat convergeren in het vergroten van de agressiviteit van hun grondbeginselen niet, omdat ze een theorie volgen. Ze convergeren daarin omdat de omwenteling van de late fase van het Keynesiaans georiënteerde 'fordisme' naar een innovatieve golf van globalisering, nieuwe zeer agressieve momenten in de vernietiging van de oude en het vormgeven van de nieuwe wereld, van hun sociale, politieke en economische verhoudingen, in werking zet. Schumpeter wordt daarom nieuw leven ingeblazen, omdat hij als geen ander de agressieve energieën van de fordistisch/tayloristische Take-off van voor de Eerste Wereldoorlog beschrijft en die opgenomen heeft in de terminologie van een dynamische economische theorie. Zij bepaalden de toenmalige cyclus van de fordistische "globalisering", de vernietiging van de oude levensomstandigheden en onderwerping van mensen aan de heerschappij van het nieuwe "Scientific Management". Barbarij en globalisering Schnell is hoogleraar aan de Faculteit voor Economische- en Organisatiewetenschappen – strijdkrachtenmanagement - aan de Universiteit van de Bundeswehr in München. Dienovereenkomstig behandelt hij het barbariseringspotentieel van de archaïsche krijger niet alleen als onderdeel van de immateriële hulpbronnen van de strijdkrachten, maar hij ziet ze als een dynamisch moment in het actuele proces van globalisering. Deze dynamiek begrijpt hij als "asymmetrisch" in het niveauverschil tussen de sterk ontwikkelde, innovatieve kernen van de metropolen en de "tussenliggende zones" van regio's met een instabiel evenwichtssysteem (in de nationale veiligheidsstrategie van de VS de "failed states"): "Hier worden oorlogen waarschijnlijker, zeker als er zich daar belangrijke bronnen en strategische grondstoffen bevinden." De "sterk hegemoniaal georganiseerde regio's – zoals de EU of Noord-Amerika" met hun "escalatiesuperioriteit" omschrijft hij daarbij als centrale acteur. Over het project van deze militarisering van het economische geeft het Weißbuch 2006 van de Bundeswehr fundamenteel-strategische informatie. Het plaatst militaire interventie expliciet ten dienste aan de globalisering. "Met de globalisering openen zich voor Duitsland nieuwe kansen ... Het aanpakken van deze uitdagingen vereist de inzet van een breed instrumentarium van buitenlands, veiligheids-, defensie- en ontwikkelingsbeleid... (Duitsland) is vastbesloten om de nieuwe verworvenheden van vrijheid en ontwikkelingsruimte in een wereld van globalisering te exploiteren..." "Niet in de eerste plaats militaire, maar sociale, economische, ecologische en culturele omstandigheden die alleen in multinationale samenwerking kunnen worden beïnvloed, bepalen de toekomstige ontwikkeling van veiligheidspolitiek." Wat nodig zou zijn, is een "alomvattend totaalconcept". "Het omvat naast de klassieke gebieden van het buitenlands, veiligheids-, defensie- en ontwikkelingsbeleid onder andere de gebieden economisch, ecologisch, financieel, educatief en sociaal beleid." (5) Het gaat dus niet langer om verdediging, het gaat om het doordrijven van het proces van globalisering. Dit is een agressief proces van totale, "alomvattende" transformatie. Zij is er niet tevreden mee toegang te hebben tot grondstoffen en energiebronnen. Ze wil de wereld “vormen”, construeren in een complexe, “totale” doordringing. Het Weißbuch sluit daarmee aan op het strategisch concept van de NAVO uit 1999 (blz. 17). Daarin wordt de alomvattende en totale doelrichting van militaire interventie niet alleen gepropageerd in het geval van risico's voor de handelsstructuren en de veiligheid van grondstoffen, maar ook bij risico's die voortvloeien uit de verminderde veiligheidssituatie bij afbrokkelende staatsstructuren. Deze risico's omvatten "onzekerheid en instabiliteit in en rond het Euro-Atlantische gebied. Evenals het mogelijke ontstaan van regionale crises in de periferie van het bondgenootschap, die zich snel kunnen ontwikkelen... Etnische en religieuze rivaliteiten, territoriale geschillen, ontoereikende of mislukte hervormingsinspanningen... (net als de)... onderbreking van de levering van vitale hulpbronnen. De ongecontroleerde beweging van een groot aantal mensen, vooral als gevolg van gewapende conflicten." De in september 2002 gepubliceerde Amerikaanse "National Security Strategy" (NSS), waarvan de fundamentele grondbeginselen met het oog op het gewenste Euro-Atlantische partnerschap overduidelijk ook in het Weißbuch van 2006 zijn terecht gekomen, verduidelijkt dit. Hier worden ook militaire interventies ten dienste gesteld van de ontsluiting van samenlevingen en markten (Preambule, blz. 18f, 21), om ze voor de toegang van kapitalistische krachten te openen: Financiën, diensten, technologieën, om het productieve potentieel van arbeid te "ontketenen" (Preambule, blz. 17 e.v.).(6) Deze versmelting van het economische en het militaire in de totale ontketening en ontsluiting van de "immateriële hulpbronnen" tot aan hun barbaarse drijvende krachten toe, maakt het mogelijk om ook het teruggrijpen op de theoretici en strategen van de "totale oorlog" te begrijpen, waarvan Ludendorff er een was. We zien dat het te gemakkelijk is om te veronderstellen dat Schnell en andere propagandisten van de 'archaïsche strijder' zich in een lineaire traditie simpelweg aan Ludendorff oriënteerden. Het wordt juist als we Ludendorff's strategieën en opvattingen van totale oorlog begrijpen als een facet van een analoge fusie van het militaire en economische management tot een dynamiek van globalisering, zoals ze zich vandaag weer manifesteert. De nieuwe burgerlijke geschiedschrijving van de VS, Engeland, Duitsland dringt ons dit gewoonweg op. Hier heeft een "innovatie" plaatsgevonden, die de agressieve militair-economische innovatie van onze tijd in het licht van de geschiedenis voorstelt en tegelijkertijd onderstreept. Ze heeft de oude ideeën relatief geruisloos begraven: de voorstelling van de "oercatastrofe" van de barbarij die de modernisering zou hebben verhinderd, de voorstelling van de antimoderne krachten van het keizerrijk die voor de oorlog verantwoordelijk zouden zijn en Duitsland op een apart pad zouden hebben geleid. Veeleer worden de krachten die zich in een totale oorlog zouden hebben ontketend, nu beschouwd als de krachten van innovatie in economisch en sociaal management, als krachten van modernisering van de Duitse samenleving naar een industriële massamaatschappij tot in haar sociale, culturele en mentale dimensies. Haar ontketening in het bloedbad van de totale oorlog openbaart zich tegelijkertijd als de eerste fase van een globalisering in de oorlog van de innovatieve krachten, vooral van de VS en Duitsland, die in de Tweede Wereldoorlog slechts haar vergroting en verdieping gevonden zou hebben. Deze visie wordt vertegenwoordigd door gezaghebbende moderne historici zoals Irmgard Steinisch, Roger Chickering, Goff Eley, Dennis Showalter, Stig Förster, Modris Eksteins. Eksteins beschrijft Duitsland juist in de samensmelting van innovatie en barbarij als "de modernistische natie bij uitstek". De dynamiek van totalisering, de inzet van alle bestuurlijke, psychische en mentale krachten in het proces van militaire en tegelijkertijd economische effectuering werd steeds meer begrepen als een uniforme dynamiek. Ludendorff’s strategieën, maar ook de propaganda van Ernst Jünger, vertolken bijgevolg slechts één lijn, één belichting van deze complexe dynamiek. Een opmerkelijke stem uit dit concert van agressieve geschiedkundige "vernieuwing" is de historicus Prof. Michael Stürmer. Zijn politiek-historiografische betekenis komt voort uit het feit dat de door hem geleide Stichting "Wetenschap en Politiek" door Joschka Fischer tot belangrijkste denktank van het Duitse buitenlandbeleid is gemaakt. In zijn boek over "Het rusteloze Rijk, Duitsland 1866-1918" verwoord hij de complexe barbaars-innovatieve dynamiek als volgt wetenschappelijk-propagandistisch: "Die eenheid van destructieve kracht en scheppende kracht, die de cultuur van de Weimar-politiek haar verscheurde gelaat gaf, ontstond al rond de eeuwwisseling. Elke gedachte van de wereld na de Grote Oorlog is al eerder gedacht, maar toen ontbrak de radicale doorslaande kracht nog, en werd het spoor van gedachten nog getrokken met inkt, niet met bloed". (blz. 264) "Ernst Jünger, loopgravenofficier met de Pour-le-Merite orde en verkondiger van een esthetiek van de dood ("In Stahlgewittern"), schreef in 1930 over de totale mobilisatie, die van de oorlog een gigantisch arbeidsproces maakte: ‘In dit absolute begrip van de potentiële energieën die de oorlogvoerende industrielanden in vulkanische smederijen transformeren, komt het openbreken van de werkende leeftijd wellicht het duidelijkst naar voren – het maakt de wereldoorlog tot een historische verschijning die belangrijker is dan de Franse Revolutie.'" Stürmer in een lezing op 16.07.2004 onder de titel "Innovatie": "Innovatie – dat is het technocratische woord voor de goddelijke vonk, het vuur van de reuzen, welke Prometheus aan de mensheid gaf… De oude Grieken, die zoveel wisten, vermoedden ook de pijn van de moderniteit en daarmee de eeuwige tegenstelling tussen behoud en vooruitgang, tussen het pijnlijke afscheid en het onzekere vertrek. Deze tegenstelling in de voortdurende opheffing van grenzen is onoplosbaar en daarom tragisch… Oorlog is de vader van alle dingen, leerde Herodotus. Of, laten we snel zeggen, van veel... Maar wat drijft de creatieve geest? De oorlog niet alleen, noch de existentiële crisis, het overleven van de sterkste, de brute concurrentie van de markt. Veel wordt ook teweeggebracht , zo zag Werner Sombart het in “Liefde, Luxe en Kapitalisme”, door de oude neiging van mannen tot vrouwen”. Innovatie – Moord – Vrouwen – de groeten van Van Creveld. Het concert van het oproepen van barbaarse energieën in de totale innovatie-oorlog is veelstemmig. Het versmelt met de extatische orgies van dodende energieën van de historische nagalmkamer van de laatste globaliseringscyclus tot een nieuw gezang. Schnell is slechts één van de stemmen, zij het een gezaghebbende. We kunnen er alleen recht aan doen als we de barbarisering in al haar economisch-bestuurlijke, culturele en mentale aspecten opsporen, die haar historische verwerkelijking zoekt in een beweging van totalisering.
|