Angelika Ebbinghaus
Taylor in Rusland (1975)
Oorspronkelijk verschenen in: "Autonomie. Materialien gegen die Fabrikgesellschaft" Nr. 10/75, Trikont-Verlag, München 1975 en ook in Bergmann/Jansen/Klein (Uitg.), "Autonomie im Klassenkampf. Beiträge zum Kampf gegen die Fabrikgesellschaft" Verlag Association, Hamburg, Trikont-Verlag, München, 1978. Tegenwoordig beschikbaar op Grundrisse: Taylor in Russland.
|
![]() |
Opmerking vooraf Het voorliggende opstel is in het kader van een nog niet voltooide dissertatie met de werktitel ‘Een historisch-kritische weergave van arbeids- en bedrijfspsychologie’ ontstaan. Daarom veronderstelt dit opstel deels een inhoud en begrippen als bekend die eerder werden beschreven en ontwikkeld. Ik zal enkele centrale vragen van de dissertatie kort omschrijven zodat de lezer begrijpt binnen welke context deze deelstudie werd geschreven. Uitgangspunt vormt het onderzoek naar ‘wetenschappelijke bedrijfsvoering’ zoals deze voor het eerst door F.W. Taylor werd geformuleerd en in verschillende Amerikaanse staalfabrieken tijdens het eerste decennium van de 20ste eeuw in praktijk werd gebracht. Met de arbeidersstrijd van deze periode in het achterhoofd, maar ook vanwege het grote tekort aan vakarbeiders in de Verenigde Staten, wordt het Taylorisme vooral als een poging geduid het commando van het kapitaal reeël op de subjectieve productievoorwaarden (dus op de mensen in de productie) uit te breiden. De ‘wetenschappelijke analyse’ van het concrete arbeidsproces (bewegings- en tijdstudies) dienen op de keper beschouwd, alleen als doel de ‘storende factor mens’ in de productie zover mogelijk uit te schakelen door haar takenpakket radicaal te beperken en elke concrete bezigheid tot in het detail voor te schrijven. De werkhypothese luidt dat het Taylorisme in eerste instantie een directe aanval vormt op de traditionele positie van de vakarbeider in de fabriek. Doordat het de materiële basis van de vakarbeid doet eroderen, ontneemt het Taylorisme ook de traditionele arbeidersbeweging een groot deel van haar politieke betekenis en praktijk. In een tweede deel wordt vervolgens onderzocht hoe en met welke aanpassingen de arbeidswetenschappen in Duitsland zich ontwikkelen en voor het eerst tijdens de Eerste Wereldoorlog en op grotere schaal vervolgens ook in de jaren ’20 in fabrieken worden toegepast. Het Taylorisme wordt, omdat het onvoldoende rekening houdt met de ‘factor mens in de productie’, als ‘ingenieurisme’ betiteld en het belang van het betrekken van psychologische- en arbeidsfysiologische kennis en inzichten wordt benadrukt. Zo is er weliswaar niets veranderd aan de principiële doelen van de ‘wetenschappelijke bedrijfsvoering’, afgezien van het feit dat ze, met het erbij betrekken van psychologische- en arbeidsfysiologische methoden, effectiever werd en met minder verzet van de kant van de arbeiders in fabrieken kon worden ingevoerd. Binnen deze context en met een duidelijke bepaling van het Taylorisme als een verdere stap naar een veralgemenisering van kapitalistische productiemethoden is vervolgens dan ook de politieke betekenis van de ‘wetenschappelijke arbeidsorganisatie’ (WAO) in de Sovjet-Unie overduidelijk. Naar mijn overtuiging moet de discussie met betrekking tot de inschatting van de weg naar het socialisme in de Sovjet-Unie begin jaren ’20 juist ook worden gevoerd over hoe de bolsjewieken zich een socialistische productie juist ook met het oog op concrete vormen van arbeidsorganisatie voorstelden, respectievelijk in praktijk brachten. Dat betekent natuurlijk ook zich de vraag stellen in hoeverre het overnemen van de meest ontwikkelde methoden van uitbuiting alles behalve een weg naar socialistische productiemethoden mogelijk maakte of op zijn minst de weg hiervoor vrij maakte. In dit verband moeten we bedenken dat de fascinatie van de bolsjewieken voor het Taylorisme zich niet tot de fabriek beperkte, maar deze ideeën over organisatie ook met grote dadendrang in andere onderdelen van het dagelijks leven werden gepropageerd, bijvoorbeeld met het constructivisme in de kunst of pogingen de taal te mechaniseren. Ter afsluiting alleen nog een verwijzing naar de beweging van de ‘Tijdsliga’ die zich onder leiding van Gastev tot doel stelde het dagelijks leven in de Sovjet-Unie op tayloristische wijze te economiseren. Ter illustratie van deze enorme onderneming spreekt een oproep van deze beweging boekdelen: “Vooral de mechanica van de tijd ontdekken, dan pas hervormen! De tijd berekenen betekent langer leven. De tijdstabel is:
Wanneer je de sleutel van de tijd hebt ben je gewapend, ben je de ingenieur van je leven, ben je monteur, ook van de tijd van anderen, van de fabriek, van de institutie. Hou je aan de tijdstabel en je zal een revolutie van de tijd veroorzaken”. (Op citaat bij R. Fülop-Miller, “Geist und Gesicht des Bolschewismus”, Zürich_Leipzig-Wien 1926, p. 276). De ‘wetenschappelijke bedrijfsvoering’ voor de Oktober-revolutie Bij ondernemers en ingenieurs in het vooroorlogse Rusland speelde de discussie over West-Europese en Noord-Amerikaanse initiatieven op het gebied van ’wetenschappelijke bedrijfsvoering’ een verrassend grote rol. Dit kan alleen met de bijzondere omstandigheden van de economische ontwikkeling in Rusland op haar merites worden beoordeeld. Tot in de jaren ’90 van de 19e eeuw was de economische structuur van Rusland – niet op de laatste plaats vanwege het mislukken van opstanden van de adel en de intelligentsia tegen de autocratie en vanwege het stokken van de agrarische hervormingen van 1861 – in het stadium van een prekapitalistische-agrarische coöperatieve economie blijven hangen. (1) De industriële revolutie was slechts in enkele sectoren doorgedrongen, maar deze op zichzelf staande gemoderniseerde industriële eilanden (2) hadden geen invloed op de hen omringende ‘obstchina’ (coöperatieve dorpseconomie) gehad. De halfslachtige boerenbevrijding van 1861 had deze toestand niet opengebroken, maar verder verstevigd. “Uit de agrarische revolutie van 1861 ontstond niets nieuws, geen nieuwe werkende klasse, geen kapitaalkrachtige burgers, en (…) op deze manier kwam de industrie op het platteland van het Russische Rijk niet echt verder.” (3) Niet alleen voor de revolutionaire intelligentsia zou de ontbrekende binnenlandse markt het belangrijkste probleem worden (4). Pas in 1892 ontstond er via de staatsregering een interne markt. (5) Het was evenwel van het begin af aan een verdeelde markt zoals die door de minister van Financiën Witte werd geschapen. De interventie van de autocratische staat ten gunste van een geforceerde economische ontwikkeling had als doel de imperialistische expansie voor te bereiden. (6) Het concept van Witte was volledig aan deze voorwaarden gebonden: belangrijkste prioriteit was de door de staat gefinancierde aanleg van spoorwegen, direct daarop volgend de expansie van de zware industrie, terwijl plannen voor een grootschalige industrialisering van Rusland wat alleen de levensstandaard van de bevolking omhoog had kunnen brengen, volledig ontbraken. (7) Op grond hiervan verdiepte de kloof zich tussen enkele eilanden van industrialisatie en de pre-kapitalistische economie van zelfvoorziening. Uiteindelijk betaalde de ‘obstchina’ via belastingen voor de spoorwegbouw en de zware industrie. Deze tol belemmerde tegelijkertijd elke, ook nog zo minimale, technologische verbetering van de agrarische productiestructuur. Toenemende boerenopstanden en een toegespitst radicalisme van de kant van bijna twee miljoen boeren-proletariërs, die elke voor een ongestoorde productieproces noodzakelijke arbeidsdiscipline steeds opnieuw ondermijnde, zorgden ervoor dat de aanzetten van een beginnende industrialisering á la Witte rond de eeuwwisseling tot stilstand kwam. Het hoogtepunt van het verzet van de massa’s in 1905 had de tsaristische autocratie weliswaar weer overleefd. En het Russische economisch systeem was zelf een bescheiden tweede periode van welvaart beschoren nadat de staat zich grotendeels uit de economie terug had getrokken en dit terrein aan de banken en het buitenlands kapitaal had overgelaten en de hervormingen van Stolypin voor het eerst ook de structuren van de ‘obstchina’ openbraken en aantasten. (8) Evenwel is ook tot de Eerste Wereldoorlog niet sprake van een werkelijk toenemende verbreiding van kapitaalaccumulatie. In de belangrijkste Russische industriële regio’s ontstonden enorm grote ondernemingen (9), die over meer dan drie miljoen – in verhouding tot het aantal boeren – kleine arbeidersklasse heersten. Deze arbeiders hadden zich geenszins volledig van de dorpsgemeenschap losgemaakt: ze trokken van stad naar platteland, onttrokken zich aan een langer durende fabrieksdiscipline en kenden nergens een met de Europese vakarbeiders vergelijkbare kwalificatie (10). Hun levensomstandigheden lagen ver beneden het inmiddels in West-Europa bereikte niveau. De tot enkele sectoren beperkte industriële revolutie liet vervolgens ook geen pogingen toe de arbeiders met hoge loonsverhogingen en sociaal-politieke maatregelen aan de productie te binden. De Russische ondernemers gaven de voorkeur aan een dergelijke arbeidersklasse, “as was available was uneducated, restless and fitful in its habits, often trying to submerge the sense of frustration and loneliness in alcoholic excesses with consequent absenteeism, low productivity, and rebellion against the rules of factory discipline” (11), te vervangen door de meest moderne Noord-Amerikaanse en West-Europese techniek. De Russische ondernemers waren natuurlijk beperkt in hun mogelijkheden. Het resultaat was dat ze zelfs binnen de ijzer- en staalindustrie en de machinebouw, twee industrietakken die sterke groei doormaakten, ertoe werden gedwongen de eerbiedwaardige petrinische manufacturen met de meest moderne machines te combineren. Hierdoor wekten de Russische grootbedrijven op veel buitenlandse bezoekers in de vooroorlogse periode de indruk van industriemusea. Toen “increasingly the eyes of the engineers and factory managers turned towards the United States” (12), was dit niet vanuit een abstract enthousiasme over techniek, maar onder druk van de opstandige en ongedisciplineerde Russische arbeiders. De geschiedenis van de industriële revolutie in Europa en de USA hebben duidelijk gemaakt dat de gemechaniseerde productie waarbij de machine de arbeid structureert en het tempo bepaald, een effectief middel vormt om arbeiders de noodzakelijke arbeidsdiscipline bij te brengen. Het ligt voor de hand dat de Russische managers die het meest moderne investeringskapitaal uit Duitsland en de Verenigde Staten importeerden, tegelijkertijd ook met de meest recente methoden van bedrijfsvoering en -organisatie bekend werden. De geschriften van de Taylor-school waren waarschijnlijk in Rusland eerder bekend dan in West-Europa, lang voor de Eerste Wereldoorlog “familiar to a group within that country” (13). De eerste mij bekende vermelding van het Taylorsysteem komt uit 1904, en wel van B.R. Poljakow (14); hierdoor werd er een uitvoerige discussie over de principes van Taylor in het “Bulletin van de Polytechnische Vereniging” geprovoceerd welke ook niet door de revolutionaire gebeurtenissen van 1905 werd gehinderd (15). Totdat de oorlog was aangebroken had de ingenieur Löwenstjern zich als de bekendste Taylor-adept geprofileerd. Löwenstjern propageerde vooral Taylor’s stukloon; zijn voorwoord in Taylor’s geschrift “Een geperfectioneerd stukloonsysteem” (16) heeft overduidelijk aanzienlijk tot de ontwikkeling van een stukloon- en basisloonsysteem in de Russische grootindustrie bijgedragen. Zoals Ermanski stelt heeft Löwenstjern zich ook na 1918 als een van de bekendste Tayloristen geprofileerd. (17) Ook de West-Europese arbeidsfysiologie resp. psychofysiologie werd in Rusland al voor de Eerste Wereldoorlog bediscussieerd en deels zelfs verder ontwikkeld. De werken van Bücher (18) en Mossos - Mossos “Die Ermüdung” was al in 1893 in St. Petersburg in vertaling verschenen (19) - werden vooral door bestuursambtenaren en ingenieurs gepropageerd die vanaf 1912 tegen het invoeren van Taylor’s en Gilbreth principes bij de spoorwegen hadden geageerd. Afgaande op het beschikbare materiaal wat tot nu toe ter beschikking is, heeft zich tijdens de vroege Russische controverse tussen Tayloristen en arbeidsfysiologen de Noord-Amerikaanse richting weten door te zetten. De belangrijkste geschriften van Taylor, Gantt en Gilbreth waren tot 1913 zonder uitzondering in het Russisch vertaald. (20) Welke feitelijke rol speelde de “wetenschappelijke bedrijfsvoering” bij de conflicten tussen de Russische ondernemers en arbeiders? Pogingen de “wetenschappelijke bedrijfsvoering” in enkele spoorwegemplacementen in te voeren (21), mislukte overduidelijk door het vastberaden verzet van het spoorwegpersoneel. (22) Ook de poging het “tayloristische arbeidsproces” in de munitie-industrie in te voeren (23), werd vanwege arbeiders die zich vanaf 1916 in toenemende mate verzetten teruggedraaid. Het creëren van een verbinding van de meest moderne gemechaniseerde productie en arbeidsorganisatie, zoals deze door de “wetenschappelijke bedrijfsvoering” werd belichaamd, was in deze fase niet gelukt. De gemechaniseerde productie met haar sociale effecten op de arbeiders had zich in Rusland nog niet kunnen vestigen en de sociale context van de boeren-proletariërs kunnen verwoesten. De “wetenschappelijke bedrijfsvoering” bleef vooralsnog beperkt tot de hoofden van het Russische industriële management en werd binnen zeer verschillende intellectuele kringen bediscussieerd en in zekere zin geconserveerd. Pas binnen de technische intelligentsia die zich tijdens de oorlog binnen de “komitees van de oorlogsindustrie” een zekere machtspositie had verworven en sinds maart/april 1918 zich definitief nestelde in de top van het bolsjewistische systeem (24); ten tweede binnen intellectueel links, tot in de bolsjewistische stroming. Dat de ‘linkse’ bolsjewiek A.N. Bogdanov ook bij W. Ostwald en vooral K. Büchers “Arbeit und Rhythmus” aanknoopte en daarmee wat van de natuurfilosofische basis van de Duitse arbeidsfysiologie met haar ‘energetische wereldprincipe’ overnam, is nog veel te weinig bekend. (25) Zeker niet op de laatste plaats verwijzen we naar Lenin die in 1914 het begin van het propageren van een op de Duitse oorlogseconomie en Taylor gebaseerd “staatskapitalisme” markeerde. Schreef hij nog in 1914 in een artikel dat het Taylorsysteem “zonder medeweten en de wil van zijn ontdekker de tijd voor waar het proletariaat de maatschappelijke productie in zijn handen zal nemen en eigen arbeiderscommissies zal installeren om de gehele maatschappelijke arbeid juist te verdelen en te regelen” (26) – alsof het Taylorsysteem niet per definitie tegen elke vorm van zelfbeschikking en emancipatie van arbeiders gericht zou zijn. De tijdelijke teloorgang van de “wetenschappelijke bedrijfsvoering” in de Russische Oktober en haar herontdekking door de bolsjewiki in het voorjaar van 1918 De arbeidswetenschappelijke beweging ging echter in eerste instantie een keer in het revolutionaire proces, wat tussen februari en november 1917 door de Russische boeren en arbeiders werd geïnitieerd, samen met de oude economische en politieke orde ten onder. De muiterij binnen het leger, de onlusten van de boeren en de radicalisering van de industriearbeiders grepen dusdanig in elkaar dat tot begin 1918 alle institutionele pogingen de maatschappelijke verhoudingen van bovenaf te stabiliseren die nog maar net waren begonnen, alweer werden ondermijnd. Zelfs de bolsjewiki, die er op 6 november 1917 in waren geslaagd na de opstand in St.Petersburg de provisorische regering van Kerenski over te nemen, werden nadat ze de macht hadden gegrepen, door de massa’s ver voorbij de door de Tweede Internationale en de Duitse sociaaldemocratie bepaalde doctrines gedreven. (27) Met hun bijna twintigjarige bolsjewistische partijgeschiedenis had de door de Aprilthesen van Lenin bepaalde koerswijziging tot februari/maart 1918 nog maar weinig te maken. (28) Deze door het radicalisme van de boeren, soldaten en arbeiders afgedwongen voorlopige breuk was tijdelijk. Uit Lenin’s geschrift “Staat en revolutie” bijvoorbeeld is ondanks de eis van een gelijk loon de koppeling met de Tweede Internationale wat het socialisme gelijkstelde aan een centralistische door de staat gestuurde economische ontwikkeling duidelijk zichtbaar. (29) De Bolsjewistische “Raad van Volkscommissarissen” bleef evenwel gevangene van de tot eind 1917 aan stootkracht winnende strijd van de massa’s. Om de feitelijke ontwikkeling van de Russische Revolutie te begrijpen is het van belang in ieder geval de reële alternatieven die gedurende deze maanden mogelijk of denkbaar waren te benoemen. De mogelijkheid namelijk dat op basis van de door de fabriekscomité’s georganiseerde toeëigening en de tot zeer grote schaal uitgegroeide “zwarte herverdeling” door de boeren een centrale boekhouding op te zetten die verder ging dan het oude dilemma van Witte en de latere bolsjewistische economische politiek met haar “oorlogscommunisme”, de “NEP” (Nieuwe Economische Politiek) en de gedwongen collectivisatie van de boeren. De eerste Russische vakbondsconferentie die in januari 1918 werd georganiseerd (30) (31), stond nog geheel in het teken van twee fundamentele principes: de onder proletarische leiding te ontwikkelen overgangseconomie overeenkomstig de ideeën van het samenwerkingsverband van de industrie wat veel leek op de Noord-Amerikaanse IWW (32), en de noodzakelijke internationale stabilisering van de Russische Revolutie. Tussen januari en maart 2018 vond op initiatief van het bolsjewistische machtscentrum rond Trotski en Lenin het grote keerpunt plaats. Het vorm krijgen van een revolutionaire overgangsstrategie die gepaard ging met grote conflicten was alleen al vanwege een economische ineenstorting in het land zelf en een dreigend offensief van het Duitse opperbevel onmogelijk geworden (33) (34). Wat het buitenland betrof, hier lag een hypothese van een krasse misvatting van een door de bolsjewisten altijd al mateloos overschatte Duitse oorlogs- en bewapeningsmachinerie (35) aan ten grondslag. Wat het binnenland betrof, werd er door de linkse sociaal-revolutionairen en de latere “linkse” bolsjewiki op gewezen dat de revolutie in ieder geval zou mislukken wanneer het revolutionaire elan van de arbeiders, boeren en soldaten zou worden aangetast: "Wanneer de Russische revolutie met geweld door de burgerlijke contrarevolutie wordt verslagen zal ze als een phoenix uit de as herrijzen. Wanneer ze echter haar socialistische karakter zou verliezen en daardoor de werkende massa’s van zich zou vervreemden dan zou deze klap voor de toekomst van de Russische- en de internationale revolutie tien keer ergere gevolgen hebben… Wanneer de regering van de Russische revolutie in het belang van een adempauze een stap terug doet… Wanneer ze voor de eisen van het buitenlandse kapitaal terugdeinst zal ze ertoe gedwongen worden het al begonnen werk te staken". (36) Ongeacht dergelijke en vergelijkbare waarschuwingen werden in enkele hectische weken waarvan we het verloop hier niet zullen reconstrueren (37), de geradicaliseerde arbeiders, boeren en soldaten weer uit het zelf vormgeven van hun geschiedenis teruggedrongen. De bolsjewistische centrale regering stabiliseerde haar machtspositie op basis van een annexatievrede met het Duitse opperbevel. Helphand, de geheime bemiddelaar van de bolsjewiki met de Duitse generale staf, had op basis van zijn kennis van de vorming van het Russische marxisme door de Duitse sociaaldemocratie gelijk gekregen: “Wanneer zij (de bolsjewiki, A.E.) afstand hebben gedaan van het avontuurlijke van hun plannen, moeten ze opnieuw aansluiting vinden bij de Duitse sociaal-democratie en de Duitse cultuur” (38). Het opnieuw aansluiten van Trotski en Lenin bij de Duitse sociaaldemocratie lag verrassend dichtbij bij de door Wissell en Legien gepropageerde lijn van na de oorlog: Lenin verhulde sinds maart 1918 in zijn brochures niet dat de herstructurering van Rusland zou moeten plaatsvinden met een combinatie van de Duitse staatskapitalistische oorlogseconomie, Taylor en elektrificatie. (39) Zoals de ontwikkeling sinds maart 1918 duidelijk maakt is er genoeg aanleiding deze fase serieus te nemen. Trotski leidde de ontwikkeling in door als kersverse oorlogscommissaris de democratische omwenteling in het leger met een klap terug te draaien. (40) Direct daarop werd het proletarische bestuur van de spoorwegen uitgeschakeld – en een berucht voorbeeld van het inmiddels rigoreus door het bolsjewistische staatsapparaat tegen zelforganisatie gerichte dictatoriale “eenmansleiding”. (41) (42) De derde klap werd op meerdere niveau’s tegelijk aan de industriearbeiders uitgedeeld. Achter de wirwar van de slogans van Lenin en Trotski over het herstructureren van de arbeidsdiscipline in een aan de Duitse oorlogseconomie gelijkgesteld ‘staatskapitalistisch’ economisch programma, ging een duidelijke politieke lijn tegen de arbeiders schuil. Hierin stond de beslissing centraal hoe uit de prerevolutionaire tijd verworven aanzetten tot loondifferentiatie konden worden overgenomen en hoe deze als middelen om de arbeidsproductiviteit te verhogen verder konden worden uitgebreid. Deze beslissing, die definitief werd na het eerste nationale congres van economische raden in mei 1918, had ongekende consequenties. (43) Het is niet zo dat de Russische oktober tot voorjaar 1918 al grote stappen had gezet om het loonsysteem te harmoniseren. In februari 1918 lagen de maandlonen van de arbeiders van de ijzer- staalindustrie tussen 215 en 600 Roebel per maand. (44) De doorslaggevende breuk was veelmeer dat het bolsjewistische machtscentrum zich in alle duidelijkheid van de sinds de zomer van 1917 ook zelf verbreide slogans van de gelijkheid van lonen distancieerde. (45) Met deze stap waren de radicale en niet-professionele arbeiders, die samen met de boeren de Russische oktober hadden gedragen, weer uitgeschakeld. Uiteindelijk zou er een nieuw hiërarchisch arbeidsproces ontstaan waarbij een “spezy” (technisch leider en manager) beschermd tegen arbeidersinitiatieven over loondifferentiatie, het opdelen van arbeidsprocessen en over de arbeidsdeling beslist. De eerste verordening waarmee de positie van het technisch management tegenover de arbeiderscollectieven werd versterkt, werd intussen door de ‘gezuiverde’ hoogste economische raad op dezelfde dag als waarop de vrede van Brest werd getekend uitgevaardigd. (46) (47) De campagne van het bolsjewistische centrum wat zich in de loop van 1918 met haar slogans over arbeidsproductiviteit, het doorpakken ten behoeve van de arbeidsproductiviteit, letterlijk oversloeg (48) en tegelijkertijd gepaard ging met een fatale onderdrukking van de boerenbeweging, leidde tot frappante resultaten. Al voordat de burgeroorlog uitbrak in de zomer van 1918 kwam het tot een drastische terugval van de arbeidsproductiviteit. Vanaf de zomer van 1918 tot aan de herfst van 1920 zouden de verwoestende buitenlandse factoren van de burgeroorlog met een niet minder verwoestende industrie- en agrarische politiek gepaard gaan. In feite wordt met de term “oorlogscommunisme’ de doorslaggevende binnenlandse oorzaak voor de dramatische achteruitgang van de Russische economie tot 1920/1921, de radicale uitschakeling van het arbeidersinitiatief en daarbij de plundering van de boeren door het toepassen van een rijp kapitalistisch management-concept op een ontwikkelingsland, meer dan gebagatelliseerd. Des te meer elementen van de “wetenschappelijke bedrijfsvoering” werden toegepast, des te sneller daalde de arbeidsproductiviteit en des te meer grepen de arbeiders terug op vormen van verzet waarmee ze eerder al het ontwikkelingsmodel van Witte ten val hadden gebracht. Ze saboteerden de productie, werkten slechter als ooit tevoren, of trokken zich plotseling in de buitengewoon sterk gereactiveerde “obstchina” terug. (49) Daarbij had de daling van de arbeidsproductiviteit van de gemiddelde arbeider veel meer effect dan de kwantitatieve vermindering van de industriearbeiders. (50) Het resultaat was dat binnen een economisch systeem dat consequenter nog dan in het ontwikkelde Westen het technisch management binnen het industriebestuur introduceerde, in 1920 de totale productie tot op ongeveer 13 procent van het vergelijkingsjaar 1913 was teruggevallen. (51) Pas de massastaking van St. Petersburg, grootschalige onlusten van boeren en de opstand van Kronstad deden de koerswijziging van maart 1918 ten gunste van een private economie teniet. De opleving van de “wetenschappelijke bedrijfsvoering” met een “nieuwe economische politiek” Het leek erop alsof de “nieuwe economische politiek” door de bolsjewiki de functie kreeg toebedacht nu eindelijk de trias van Taylor, de Duitse oorlogseconomie en technische vooruitgang te realiseren. (52) In ieder geval moest de ontstane adempauze worden benut om de Russische arbeiders die geen discipline kenden en opstandig waren koste wat kost aan een arbeidsproces te binden die gericht was op productiviteit. Het scheppen van een arbeidsproces waarbij de handarbeider van elke vorm van technisch-intellectuele betrokkenheid werd uitgesloten en een op de spits gedreven arbeidsdeling met een dienovereenkomstig beloningssysteem voor een goede arbeidsmoraal koppelde – waarbij de arbeider dus tot een onmachtig aanhangsel van het machinesysteem werd gedegradeerd – bleef het belangrijkste doel van de eerste “arbeidersstaat” uit de wereldgeschiedenis. De eerste voorzichtige pogingen voor het invoeren van een “wetenschappelijke bedrijfsvoering” werd persoonlijk door leidende personen binnen het bolsjewistische centrum geleid. Niemand minder dan Trotski kan zich erop beroepen uit zorg om het verbeteren van het prestatieniveau van de Russische spoorwegen, het eerste internationale arbeidswetenschappelijke congres te hebben geopend. (53) De eerste Al-Russische conferentie voor initiatieven van wetenschappelijke arbeidsorganisatie en bedrijfsvoering” vond van 20 tot 27 januari 1921 in Moskou plaats. Ze ging over de vraag “welke stimuli moesten worden toegepast, welke belangen men in de Russische arbeider moest wekken om uit hem in een socialistische samenleving de maximale arbeidsprestatie bij de grootst mogelijke arbeidsvreugde te verkrijgen”- duidelijker kon het niet en dit was niet alleen het motto van het inleidende referaat van een vertegenwoordiger van de hoogste economische raad. (54) Als eerste referent trad de al eerder genoemde oud-bolsjewistische theoreticus A.N. Bogdanov op, hij sprak over het verband tussen organisatiewetenschap en economisch plan. Hij verdedigde de these dat de bestaande sociale “ongeordende” omstandigheden van de Russische maatschappelijke verhoudingen bijzonder gunstig zijn voor een technisch revolutionaire omwenteling. (55) Aansluitend op Bogdanov kwam met de fysioloog W.M. Bechterew (Thema: “Over het rationeel gebruik van menselijke kracht in de arbeid”) een vertegenwoordiger van de arbeids-fysiologische school aan het woord die de actuele stand van het onderzoek over vermoeidheid, arbeidsritme, arbeidstraining, voedselfysiologie enz. samenvatte. Zijn betoog culmineerde in een oproep bij het ontwikkelen van een arbeidsorganisatie al deze factoren op elkaar te betrekken. (56) Het verloop van de conferentie werd echter noch door Bogdanov noch door Bechterev bepaald. In zekere zin waren beide eclectische exponenten van West-Europese aanzetten gericht op het verwetenschappelijken van het arbeidsproces en de congresdeelnemers vonden pas met J. Ermanski, een van de latere sprekers, een universeel georiënteerde voorvechter van de West-Europese arbeidswetenschappelijke beweging. Ermanski sprak “over een positieve en negatieve kant van het Taylorisme”, waarbij hij de verbetering van de arbeidsorganisatie, de kwalitatieve sprong in de arbeidsdeling enz. tot de positieve kanten rekende en alle met de naam Taylor verbonden aanzetten de arbeid verder te intensiveren tot de negatieve kanten rekende. (57) Net als de psycho-fysische arbeidsbeweging in West-Europa van West-Europa stimuleerde hij het bepalen van het respectievelijke “arbeidsoptimum” welke op resultaten van onderzoek naar vermoeidheid en ritme is gebaseerd en wat alle aanzetten richting economisch ineffectief “arbeidsmaximum” á la Taylor, Gantt en Gilbreth strikt zou moeten uitschakelen. Ermanski werd op meerdere aspecten aangevallen (58), het staat echter vast dat deze aanvallen vooral de polemiek tegen het stimuleren van de lonen door de richting Taylor betroffen. Het ontbrak in ieder geval niet aan referenten die onder groot applaus het Taylorsysteem enthousiast verwelkomden en pleitten voor een “organische versmelting” van de propaganda van het Taylorisme met de propaganda van het socialisme. (59) Hiermee waren drie jaar na de Russische oktober de arbeidswetenschappelijke stromingen van voor de oorlog in Rusland weer allemaal vertegenwoordigd. Net als voor 1914 domineerde het enthousiasme voor Taylor bij de functionarissen van het staatskapitalistische economisch apparaat, ook al werd er in een congresresolutie afstand genomen van het “identificeren” van de begrippen “wetenschappelijke arbeidsorganisatie” en “Taylorisme”. (60) De arbeidswetenschappelijke scholen functioneerden nu als door de staat gesanctioneerde hefbomen om de productie te stimuleren – ook tegen het verzet van de arbeiders in die met de resultaten van de revolutie werden misleid. Een minderheid, die in praktische zin geen invloed had, bekritiseerde de klakkeloze overname van deze in het ontwikkelde kapitalistische Westen ontwikkelde strategieën de productiviteit te doen toenemen en stelde een economische politiek voor die leek op de weg zoals die sinds midden jaren ’50 door de Chinezen werd ingeslagen. (61) Zoals het congres duidelijk maakte was het bolsjewistische machtscentrum er daarentegen van overtuigd de principes van de wetenschappelijke bedrijfsvoering ook tegen elke vorm van verzet van de arbeiders in te voeren. Binnen deze strategische beslissing werden aanvankelijk alle scholen en richtingen van de internationale beweging gericht op een wetenschappelijke bestudering van de arbeidsorganisatie erkend. (62) De Taylorbeweging De belangrijkste steunpilaar voor de Taylorbeweging tijdens de NEP was het door de vakcentrale van de vakbonden opgerichte Centrale Arbeidsinstituut in Moskou in augustus 1920. (63) Het werd door een groep wetenschappers rondom A. K. Gastev praktisch uit de grond gestampt. De “sociale ingenieurs” die hier werden opgeleid, probeerden de leer van Taylor met de sterk op A.N. Bogdanov geïnspireerde “volksenergieke” basisopstelling in een doctrine te gieten die het gehele sociale leven in een gemechaniseerd productie- en bestuursapparaat zou concentreren. Het was daarbij onvermijdelijk “dat we met mensen omgaan zoals met een schroef, een schroevendraaier, een machine”. (64) Uitgangspunt voor de mechanisering waren vanuit het instituut bekeken twee elementaire arbeidsbewegingen, namelijk slag en druk. (65) Deze zou in arbeidstechnisch-, fysiologisch- en psychologisch opzicht moeten worden onderzocht.
Het resultaat was een systematisch uitgewerkte “biomechanica van slag en druk”. Deze “universele methode” zou, omdat ze steeds weer in elk arbeidsproces voorkomt, de functie van een verplichtte leerprocedure moeten krijgen. Want zoals Gastev schreef, “men kan niet verlangen dat iemand verplicht een ambacht leert, maar men moet eisen dat elke burger deze twee grondkenmerken van arbeid - de slag en druk - zeer nauwkeurig moet beheersen”. Want “de voortdurende dekwalificatie van de arbeidersmassa’s, het geheel ontbreken van het levende scheppen… vraagt om een snelle, rationele methode van het aanleren van arbeidshandelingen, dat wil zeggen van fundamentele praktische arbeidsbewegingen (…). Het object van het onderzoek zou de meest elementaire en tegelijkertijd de meest kenmerkende en binnen de bedrijven verbreidde arbeidshandelingen moeten zijn”. (66)
Het centrale instituut in Moskou werd tot eind jaren ’20 voor een belangrijk deel in haar opvattingen door de vakbonden en de hoogste economische raad gesteund. (67) Het instituut probeerde o.a. leerlingen in drie maanden durende cursussen op te leiden tot gekwalificeerde bankwerkers maar kon daarbij duidelijk nog niet tippen aan de arbeidsdeling zoals die op west-europees niveau bestond. (68) Het moest nadien aan critici toegeven dat directe praktische resultaten voorlopig alleen op bedrijfsniveau mogelijk waren. Daarbij zou de nadruk ook op Taylor moeten liggen wat niet haaks zou staan op een complexe ontwikkeling van de “wetenschappelijke arbeidsorganisatie”: “Het werk van Taylor op het gebied van frezen vormt de technische kant, zijn niet consequent doorgedachte theorie van bedrijfsorganisatie wordt nu tot een wetenschap. De rationalisering van beweging werd onderwerp voor de biomechanica, de wetten van vermoeidheid die Taylor heeft aangeroerd werden onderzoeksterrein van de psychofysiologie. Het is duidelijk dat het woord “Taylor” nu alleen nog als verfoeilijk eindpunt en niet als exponent van het gehele complex van problemen wordt beschouwd die door Taylor zijn benoemd”. (69) De psychotechnische beweging De psychotechnische beweging werd overduidelijk langere tijd door de intensieve propaganda van het Centrale Instituut van de Vakbonden tegen de muur gedrukt. Op het tweede arbeidswetenschappelijk congres in 1924 moest ze nog haar bestaansrecht nog bewijzen. Tot de zomer van 1922 beschikte ze ook nog niet over een wetenschappelijk centrum wat door de hogere bestuurslagen werd gesteund. Zeer heterogene aanzetten over assessments, selectie van leerlingen en over de psychotechnische aanpassing van arbeiders aan bepaalde beroepsprofielen werden in het gunstigste geval door een tamelijk brede parallelle beweging van arbeidsfysiologen, door de bekende Gastev-criticus Ermanski en door de communistische jeugdbeweging Komsomol gesteund. (70) Een bescheiden opleving zette in toen onder J. Spielrein door het “Volkscommissariaat voor Arbeid” een “Laboratorium voor industriële psychotechniek” werd opgericht. (71) Door middel van een zorgvuldige analyse van de verschillende kenmerken van bekwaamheden die nodig waren voor een grote verscheidenheid van beroepen die door dit instituut op grote schaal werd uitgevoerd, werden assessments ontwikkeld. (72) Geleidelijk aan werden de hier ontwikkelde psychotechnische methoden volledig in de andere ambities van de “Wetenschappelijke Arbeids- Organisatie (WAO) arbeidsfysiologie, vermoeidheids- en bewegingsstudies, tijdstudies en loonstimulansstudies geïntegreerd. (73) In het kielzog van de eerste praktische successen van het Spielrein-instituut nam de psychotechnische beweging tenslotte vanaf 1926/27 een enorm grote vlucht. (74) Regionale arbeidswetenschappelijke centra zoals bijvoorbeeld het Al-Oekraïnse arbeidsinstituut in Charkov (75), het Centrale Laboratorium voor Arbeidsonderzoek aan het Instituut voor Hersenonderzoek in Petersburg (76), de Faculteit voor Sociale Techniek aan het Technologisch Instituut van de Universiteit van Petrograd (77) en het Bureau voor Wetenschappelijke Arbeidsorganisatie van de Tataarse Vakbondscentrale in Kazan (78) groeiden snel en publiceerden veel studies, veel meer dan vergelijkbare Westeuropese instituten. De “wetenschappelijke arbeidsorganisatie” als massabeweging F. Baumgarten wijst in haar voor ons fundamentele onderzoek erop dat in tegenstelling tot het ontwikkelde kapitalistische buitenland de Russische “WAO-beweging” al snel via haar wetenschappelijke centra uitbreidde ( in 1925 waren er al 60 WAO-instituten) (79) en tot een belangrijke maatschappelijke stroming uitgroeide. Lenin zorgde er nog in 1923 met zijn “Volkscommissariaat voor Arbeiders- en Boereninspectie” voor dat in een groot aantal de tendensen van het technisch-administratieve kader tegenover de arbeiders en boeren het overwicht behielden. Het vervolmaken van de effectiviteit van het staatsapparaat vormde hiervoor een absolute voorwaarde. (80) Een andere belangrijke organisatie, de “Raad voor Wetenschappelijke Organisatie” (Sownot), werkte tegelijkertijd aan de coördinatie van de speciale arbeidswetenschappelijke instituties en aan het opzetten van “cellen” voor wetenschappelijke arbeidsorganisatie in fabrieken en instituten. (81) Tegen het einde van de NEP werden nog meer verenigingen opgericht die net als bijvoorbeeld de “Tijdsliga” (82) het disciplineren van de arbeiders aan de basis van productie als hun belangrijkste taak zagen. Ondergang en restauratie van de “wetenschappelijke bedrijfsvoering” in de stalinistische rationalisering Al met al was de “beweging voor wetenschappelijke arbeidsorganisatie WAO” gedurende de periode van de “Nieuwe Economische Politiek” tot op dat moment de meest brede beweging die de meeste initiatieven ontplooide. Desalniettemin is ze jammerlijk mislukt. De tegenstelling tussen de uit het rijpe Westen ontleende methoden van de “wetenschappelijke bedrijfsvoering” en de directe vereisten van een primaire disciplinering van de arbeiders voor een nog te doorlopen industriële revolutie bleek te groot. De economische terugslag van de Vrede van Brest, de burgeroorlog en de ramp van het “oorlogscommunisme” had de Russische economie tot een niveau teruggeworpen wat ongeveer met het Europese kapitalisme van midden 19e eeuw kon worden vergeleken. Wellicht was het mogelijk om enkele stimulerende elementen van het Taylor-systeem over te nemen, maar alle pogingen om het gehele systeem van “wetenschappelijke bedrijfsvoering” zoals deze al voor een belang deel gemechaniseerde productie werd ontwikkeld en waaruit ze was voortgekomen, over te plaatsen naar een achtergebleven Sovjeteconomie, moest wel mislukken. In de West-Europese landen en de Verenigde Staten hadden de vakarbeiders na een defensieve strijd tegen de invoering van de “wetenschappelijke bedrijfsvoering” zich uiterlijk met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog ermee verzoend. Het waren de groepen arbeiders die vanwege hun kwalificatie konden hopen op een reële kans deel uit te kunnen maken van het leger aan arbeidsbureau’s. Ze gingen na een loonsverhoging op korte termijn en de toezegging zich binnen vakbonden te mogen organiseren - op de lange termijn gezien - akkoord met hun eigen maatschappelijke dekwalificatie. In de USSR ontbrak deze groep vakarbeiders vrijwel geheel en de afwijzende houding van alle arbeiders tegen de nieuwe vormen van arbeidsorganisatie bood geen enkele aanknopingspunten deze op grote schaal in de fabrieken in te voeren. De arbeiders waren hun ervaringen die ze met de methoden van de “wetenschappelijke bedrijfsvoering” voor oktober hadden opgedaan nog niet vergeten. Met hun vijandige houding ten aanzien van de methoden van de “verwetenschappelijkte” productie waren het niet slechts machinebestormers zoals bijvoorbeeld de arbeiders van de manufacturen in de industriële revolutie in het Westen. In de sociale strijd van toen waren ze bewust geworden en hadden beslist ideeën zoals bijvoorbeeld de arbeiders van Putilov en de machinearbeiders in Moskou ontwikkeld hoe het gebruik van de machinerie niet noodzakelijkerwijs tot hun eigen sociale en psychische verminking zou hoeven leiden. Noch de militarisering van de arbeid tijdens het oorlogscommunisme, noch de opmars van de "beweging voor wetenschappelijke arbeidsorganisatie" in de fabrieken gedurende de periode van het Nieuw Economisch Plan (NEP) hadden de arbeiders dusdanig gedisciplineerd dat ze zich in een ongestoord arbeidsproces voegden. (83) Tegen het einde van de NEP werd door een groepering die zichzelf beschouwde als “linkse oppositie” tegen de privaatkapitalistische adempauze van de NEP, een “nieuwe” weg van “oorspronkelijke socialistische accumulatie” gepropageerd. “Oorspronkelijke accumulatie” wil zeggen: voorrang voor de ontwikkeling van zware industrie ten koste van de landbouw en daarmee het vastleggen van de sociale kloof tussen industriearbeiders en boeren (84), als ook de definitieve doorbraak van de gemechaniseerde productie. Dat was ook de inhoud van de vervolgens gerealiseerde economische- en sociale politiek van het tijdperk van Stalin. Vanaf 1929/30 werd de beweging voor de “Wetenschappelijke Bedrijfsvoering” van het tijdperk van de NEP stap voor stap uitgeschakeld. Of beter geformuleerd: haar speculatieve pluralistische weinig realistische kern werd uitgeschakeld. Voor het stalinistische programma bleven alleen die elementen interessant die binnen de context van een versnelde mechanisering van de productie een "maximale arbeidsprestatie" beloofden. (85) Het bleef de psychotechnicus J. Spielrein voorbehouden de oude controverse tussen Gastev en Ermanski voor beëindigd te verklaren en uit de genuanceerde stromingen van de “wetenschappelijke bedrijfsvoering” de grove instrumenten voor een wrede en openlijk bedreven hetze bloot te leggen (86). Zelfs in een internationaal arbeidswetenschappelijk jaarboek, dus ten overstaan van de buitenlandse lezer, maakte Spielrein zeer duidelijk hoe de nieuwe ondernemersstaat dacht in een fase van versnelde industrialisering een “maximale arbeidsprestatie” te realiseren: “enerzijds zal het worden bereikt door een voor Russische verhoudingen ongekende mechanisering van de productie, de invoering van snel snijdende stansen en andere machines die een veel hogere prestatie kunnen leveren en het aantal benodigde arbeidskrachten die noodzakelijk zijn voor de productie zeer sterk verminderen. Anderzijds wordt tegelijkertijd met de mechanisering in de Sovjet-Unie dankzij bemoeienissen van de arbeidersmassa zelf een aantal maatregelen doorgevoerd die tot intensivering van de arbeid hebben geleid”. (87) Wat de “bemoeienissen van de arbeidersmassa” betreft, loog Spielrein zonder scrupules , weten we nu op basis van historisch onderzoek, over de continuïteit van het arbeidersverzet ook gedurende het Stalin-tijdperk. (88) In deze tijd lukte het in elk geval bressen te slaan in de muur van afwijzing van de arbeiders met het Stachanovisme door een op de spits gedreven stukloonsysteem met kleine groepen arbeiders (“stoottroepen”, “sociale trekkers” en tenslotte “Stachanovisten”) (89). Maar Spielrein nam al in een in 1930 gepubliceerd artikel een voorschot op de successen zoals ze later zelfs in de meest duistere tijden niet zouden worden gerealiseerd: “Zo werd bijv. door een meedogenloze door de werkenden gevoerde strijd tegen de zonder geldige reden niet in het bedrijf verschenen arbeider bereikt, dat dit in de belangrijke bedrijven bijna niet meer voorkomt en dat dat dit eerder veel voorkomende verschijnsel zeldzaam is geworden. Dergelijke slechte arbeiderselementen storen in een goed werkend bedrijf, zowel aan de lopende band als het gehele arbeidsproces. Het niet op komen dagen heeft effect op het werk van de gehele groep die een gesloten geheel vormt en waarin ieder een bepaalde plek inneemt. Daardoor creëren al de meest elementaire vormen van een arbeiderscollectief ( de lopende band ) een solidaire houding, het gevoel van verantwoordelijkheid van een ieder voor de arbeidsprestatie van de groep. In een nog sterkere mate vinden we dit gevoel van verantwoordelijkheid bij de zgn. stoottroepen, een groep voor de arbeid gemotiveerde arbeiders die er naar streven het prestatieniveau te verhogen en die vervolgens het door hen bereikte niveau bekend maken. Door een verdere ontwikkeling van dit idee komen we bij de “socialistische concurrentie”. Dit beoogt een vergelijking van de arbeidsprestaties van twee of meer collectieven waaruit de mogelijkheid voortvloeit actuele tekortkomingen te signaleren en waarbij “degenen die meer presteren degenen die achter blijven helpen” (Stalin). Als de hoogste vorm van socialistische concurrentie moet tenslotte de zgn. ‘sociale slepers’ worden genoemd; in prestatiegerichte bedrijven worden arbeidersgroepen en specialistengroepen gevormd die de zwakke bedrijven te hulp schieten en het deze mogelijk maken hun achterbleven productietakken te stimuleren. Deze socialistische vormen van arbeid: de stoottroepen, de socialistische concurrentie, de sociale slepers, zijn in aantal toegenomen (…) De beweging van stoottroepen is wijd verbreid geraakt en het verbaasd dan ook niet dat de stoottroepen hebben geprobeerd (…) de al voor hen vastgestelde arbeidsdag van 7- of 8 uren, te verlengen en de vrije dagen voor een bepaalde of zelfs onbepaalde tijd op te schorten”. (90) In deze situatie reduceerde de “WAO” zich ertoe het propagandistische huzarenstukje te leveren door de buitensporige stimulering van de uitbuiting van de arbeidskracht als het einddoel van het socialisme voor te stellen: juist dat, heet het dan cynisch bij Spielrein en Stalin, maar niet bij hen alleen, is het verschil tussen het socialistische- en kapitalistische arbeidsproces. Parallel daarmee werd, niet minder cynisch, de socialistische productie, in tegenstelling met het kapitalisme, gezien als een universele invoering van de lopende band als de historisch gezien hoogste en meest ontwikkelde productiewijze: het is “veelzeggend dat de lopende band reeds zeer vroeg door Marx als kenmerk werd beschreven van een progressieve inrichting van het productieproces”. (91) Zonder enige twijfel heeft de “WAO” na de Russische Oktober nooit de flexibiliteit en dynamiek bereikt zoals ze in het Westen als instrument van integratie van de arbeiders in de inkomensrevolutie van het keynesiaanse systeem heeft gewerkt. Maar ze bleek zeker in staat de perversie van Marx’ systeem tegenover de arbeiders op de spits te drijven. (92)
|