Eberhard Jungfer
Vluchtelingenbewegingen en racisme (1993)
Over de actualiteit van Hannah Arendt's "DE NATIE DER MINDERHEDEN & HET VOLK DER STATENLOZEN"
In het Duits verschenen als Medico Report 19: Flüchtlingsbewegungen und Rassismus. Die Nation der Minderheiten und das Volk der Staatenlosen, Frankfurt 1993. Eveneens in 1993 verschenen in "Arbeitsmigration und Flucht".
|
![]() |
2 - Over de actualiteit van het antisemitisme
"In de decennia tussen de beide oorlogen, toen het 'Jodenvraagstuk' de moeilijkheden rondom het minderheden- en statenlozenprobleem in zich verenigde en bij wijze van voorbeeld vertegenwoordigde, was het nog relatief gemakkelijk de draagwijdte van beide problemen te negeren, juist onder het voorwendsel dat ze alleen voor de lotgevallen van het Joodse volk - die sowieso naar men zei speciale wetten volgden - van belang waren ('Is het Jodenvraagstuk weggevallen, dan bestaat er weliswaar nog steeds een vluchtelingenvraagstuk, maar doordat Joden een hoog percentage van het aantal vluchtelingen vormen, wordt dit aanzienlijk vereenvoudigd' - deze mening werd eigenlijk door iedereen gedeeld. Kabermann, 'Het Internationale Vluchtelingenprobleem', in het 'Zeitschrift für Politik', Band 29, Nr. 3, 1939). Daarbij zag men vooral over het hoofd dat Hitler's oplossing voor het 'Jodenvraagstuk' - waarin de Duitse Joden eerst de positie van een niet erkende minderheid in Duitsland kregen, vervolgens als statenlozen over de grenzen werden gejaagd en uiteindelijk overal opnieuw zorgvuldig bijeen werden gebracht en naar de vernietigingskampen getransporteerd - de hele wereld duidelijk maakte hoe men de problemen van minderheden en statenlozen werkelijk kan 'liquideren'". Hannah Arendt (2) De Joden uit de jaren '20 en '30 van deze eeuw waren de vluchtelingen bij uitstek. Pas in het licht van dit feit valt de actualiteit van het antisemitisme te begrijpen. Hannah Arendt's poging het antisemitisme "via kennisname van de geschiedenis van het Europese Jodendom van de 19e eeuw te doorgronden" (3), is in dit opzicht niet verhelderend, vooral omdat ze deze met de geschiedenis van de kleine Joodse bovenlaag gelijkstelt. Ook de zogeheten Kritiese Theorie, die de omslag van Jodenhaat naar antisemitisme in verband brengt met de verbondenheid van de Joden met een uit de tijd rakend handelsstelsel (Horkheimer (4)) en met de autoritaire struktuur van de persoonlijkheid en het stereotype van het denken, dat past bij de massaproduktie (Dialektik der Aufklärung, Studies in Prejudice), heeft het met geen woord over de Joden als vluchtelingen. En zelfs Trude Maurer, die de tot nu toe omvangrijkste studie over de Oostjoodse vluchtelingen heeft gemaakt, schrijft dat het antisemitisme "met name tegen de geëmancipeerde en geassimileerde Joden" gericht zou zijn geweest (5). Dat het antisemitisme tot een konstituerende faktor van de maatschappij werd en uiteindelijk op een burokraties systeem van massavernietiging uitliep, wordt echter niet verklaard door de geschiedenis van rijke families als de Bleichröders en Rothschilds, niet uit de bijzondere relatie van de Joden tot de staat en tot de maatschappij van de 19e eeuw én niet uit de oververtegenwoordiging van de Joden in de vrije beroepen. Het antisemitisme in de eerste helft van de 19e eeuw - dat van de adel ten tijde van de Pruisische hervormingen, de zogeheten Hep-Hep-onlusten, het ressentiment van de liberale burgerij, maar ook de anti-Joodse buitensporigheden van de onderklassen rond 1848 - bestond uit stromingen die aan de rand van het maatschappelijke proces stonden, óf stond in verband met een traditionele Jodenhaat die met het moderne antisemitisme alleen oppervlakkig iets te maken heeft. Het leverde de cliché's. Aan het begin van de 19e eeuw waren de meeste Joden ook in de Duitse landen - evenals de Joden in Oost-Europa - kleine winkeliers, marskramers, bedelaars, huisbedienden en kleine ambachtslieden. Nog rond 1861 was 60% van de Joden actief in het zakendoen en de geldhandel en 11% van hen was marskramer en venter. Met de assimilatie van de ingezeten Joden moest de Jodenhaat verdwijnen. Daarbij speelde niet de kleine Joodse elite een beslissende rol, maar "de overgang van zelfstandige, kleine winkeltjes runnende en ventende elementen naar de klasse van afhankelijk personeel, vormde de bedding voor de ontwikkeling van de Joodse economie in de nieuwe tijd en drukte een karakteristiek stempel op de ontwikkeling van het Duitse Jodendom"(6). Het is heel algemeen gezegd juist, dat de Joden in Duitsland de beëindiging van hun emancipatieproces aan de groei van het kapitalisme te danken hebben en dat ditzelfde kapitalisme met de crisis van de jaren na 1870 ook het moderne antisemitisme uitlokte (7). Hiermee samen werden traditionele angsten en bemoeienissen in imperialistische politieke concepten geïntegreerd door volksmennerij en een politieke hetze, die er via de constructie van het volkse in slaagde verarmde en de aan kapitalistische concurrentie blootgestelde middenklassen te organiseren. In deze agitatie werden de Joden als "vertegenwoordigers van het kapitalisme" aan de kaak gesteld en daaruit zijn interpretaties van het antisemitisme als antikapitalistisch of als het "socialisme van de dommen" ontstaan. Tegelijkertijd echter werd de agressie van begin af aan tegen de Joodse vluchtelingen en immigranten uit Oost-Europa gericht. "De Oostjoden (speelden) een beslissende rol bij het ontstaan, de mythologie en de dispositie van het Duitse antisemitisme voor de eerste wereldoorlog. De Oost-Europese Joden waren symbolisch en volgens de wet vreemdelingen, een dodelijke combinatie. Zichtbaar en kwetsbaar, vormden ze een duidelijk en gemakkelijk doelwit" (8). De boeken van Steven E.Aschheim en Jack L.Wertheimer (9) hebben een nieuw licht geworpen op het moderne antisemitisme. Het samenspel van antisemitische agitatie tegen de Oost joodse migranten en hun discriminatie door de staat was hiervoor misschien het meest typerend. Het had tot gevolg dat het antisemitisme in het tijdperk van het imperialisme en in de eerste wereldoorlog niet een bedompt traditionalistisch protest bleef, maar tot een maatschappij-vormende factor werd en een basis vond in de volksmassa, als ideologie waarin de nationale klassen hun aanspraak op het deelhebben aan de maatschappelijke productiviteit (10) uitdrukten. De Joodse "luchtmensen" (11) en vluchtelingen werden tot tegenpool van een volks concept van de maatschappij. Het Joodse vraagstuk werd Europees door de migratie van de Oost joden naar het westen en als gevolg van de Duitse claims op grondgebieden in het oosten; ze kwam eerst naar voren als een probleem van overbevolking (12), vervolgens als een Europees vluchtelingenvraagstuk en uiteindelijk als een technisch probleem van massavernietiging. Hiermee vergeleken waren de tegen het Joodse handels- en financieringskapitaal gerichte stromingen binnen het antisemitisme, zoals ze bij de kleine burgerij en op het platteland voorkwamen, evenals de haat van artsen, juristen en journalisten tegen hun Joodse concurrenten, volstrekt secundair en over de antikapitalistische inhoud van het antisemitisme na te denken zou alleen maar betekenen dat men zichzelf door propaganda laat misleiden. De Oostjoodse migranten echter, die in Wenen, Berlijn of Parijs in nieuwe getto's bijeenkwamen, werden tot het negatief van een maatschappelijke transformatie. In hoofdstuk 4 komen we hierop terug. Het antisemitisme kan modern genoemd worden, daar waar het een politiek van buitensluiting - die de kiem van vernietiging al in zich draagt - met de nationale organisatie van maatschappelijke productiviteit verbindt. Veel spreekt ervoor, haar geschiedenis met de verdeling van Polen in de 18e eeuw, in de jaren 1772-1795 te laten beginnen, toen de gebieden met de wereldwijd grootste Joodse bevolking werden verdeeld over Rusland, Oostenrijk-Hongarije en Pruisen. "Op een bepaald moment kwam het vraagstuk van hun inpassing in de zich op verschillende wijze moderniserende en industrialiserende dynastieën op, en er werden verschillende antwoorden gegeven. Richtingbepalend en met grote historische doorwerking werd in 1791 in Rusland de inrichting van een rayon in het nieuwe voormalig Poolse gouvernement van het westen"; Dit betrof het ontnemen van de rechten en het concentreren van de Joden in een reusachtig territoriaal getto, de Tsjerta. "Het werd het uitgangspunt voor discriminerende maatregelen tegen de Joden... De verarmde, 'achterlijke' massa' s orthodoxe 'Oost joden' versterkten vanaf 1881 op hun vlucht voor pogroms in Rusland het opkomend antisemitisme in het westen" (13). De deling van Polen en iets later de Joodse emancipatie in de West-Europese nationale staten zorgden voor een splijting van het Europese Jodendom tussen oost en west, een splijting die de gehele 19e eeuw door de geschiedenis van het Duitse Jodendom beïnvloedde. Vanaf het midden van de eeuw werden de Joden uit Oost-Europa met "gettojoden" gelijkgesteld en de "bedeljoden", die al eeuwenlang door de landen hadden getrokken, werden tot vreemdelingen (14). De Oostjoodse orthodoxie, die zich niets aantrok van de machthebbers van toen en die de blik op de komende messias richtte, bood de verlichte monarchieën geen mogelijkheid tot integratie door de staat, een conflict wat duidelijk bleek uit de weigering van het vervullen van de militaire dienstplicht. Herhaaldelijk werd in het Russische rijk geprobeerd het integratieprobleem meester te worden (15) door gedwongen deportaties en koloniseringsprojecten. De Oostjoden bleven echter het levende bewijs tegen het in de greep hebben van de bevolking door de staat. Door de Poolse deling had Pruisen de provincie Posen gekregen, bij Habsburg kwam Galicië, de armste regio met een hoge Joodse bevolkingsdichtheid. Net als uit het Russische rayon de Tsjerta, begon ook hier vanaf 1880 een aanzienlijke migratie, bij voorkeur naar overzee en naar Wenen. Die stad werd tot eerste burcht van het politieke antisemitisme. Het antisemitisme als modern fenomeen en in haar institutionalisering door de staat, ontstond tegen de achtergrond van de Joodse massa-armoede en Joodse migratie. Tussen 1868 en 1880 waren 40 tot 50.000 Joden uit de hongersnood- en epidemiegebieden van West-Rusland geëmigreerd. Dit waren voorboden van een massamigratie die na de tsaristische pogroms van 1881 explosief toenam en tot de eeuwwisseling naar 100.000 migranten per jaar steeg (16) ..,' 700.000 trokken in de jaren 1905-1914 op weg naar overzeese bestemmingen door het Duitse rijk. Hun trektocht werd door militaire strategen als een poging van de tsaren tot destabilisatie beschouwd: in Hamburg zouden de migranten voor het uitbreken van de cholera verantwoordelijk zijn, Bismarck noemde hen "het ongewenste element". "Waren ze eenmaal de grens overgestoken, dan zagen de Oosteuropese Joodse emigranten er opvallend gelijk uit. Allen spraken jiddies, droegen de traditionele kaftan en leken uitgeput en door de armoede teneergeslagen. In massa's verschijnend, waren ze in Europese hoofdsteden als Parijs of Wenen, in havensteden als Hamburg of Bremen, bij spoorwegknooppunten of in grenssteden een normale aanblik. Voor veel Europeanen waren dit de eerste 'vluchtelingen' die ze ooit hadden gezien. Men merkte hun vreemde uiterlijk, hun ongeregeldheid, hun uitputting en hun verwarring op, die hen leek te verlammen" (17). Deze Joden werden onmiddelijk het objekt van een nieuwe generatie antisemitiese opruiers, die klaagden over een 'infiltratie' van de maatschappij en onmiddelijke uitzetting eisten. Dat er maar weinig Joodse migranten in het Duitse rijk bleven, was een gevolg van het feit dat de regeringen hun aantal met het oog op de antisemitiese woelingen en tegen de achtergrond van de emigratiedruk uit het oosten, drasties beperkten. Het was niet alleen zo, dat de naturalisatie van Joden uit Oost-Europa prakties onbereikbaar was: "Doordat hen het staatsburgerschap werd onthouden, verzekerden zich de regeringen tegelijkertijd van de werking van hun belangrijkste wapen tegen ongewenste buitenlanders - de uitzetting. De lokale autoriteiten verdreven diegenen, van wie de verblijfsvergunning was verlopen. Daarnaast gingen enkele regeringen over tot sporadische massa-uitzettingen, om het land van Oost-Europese Joden te zuiveren... In elk decennium van de keizertijd organiseerde Pruisen massa-deportaties, waarbij buitenlandse Joden, ook met geldige papieren, werden opgepakt en uitgezet" (18). Tot aan de eeuwwisseling werden op deze manier minstens 14.000 Oost joden uitgezet (19). Door deze deportaties werden de Joden uit Oost-Europa gestigmatiseerd als een mensenmassa waarmee de staat willekeurig kon manoeuvreren ( 20) en werden ze tegelijkertijd als agressie-objekt aan de antisemieten vrijgegeven. Daarbij was het aantal Joden uit Oost-Europa in het Duitse rijk belachelijk laag: in 1910 waren er 70.000 buitenlanders onder de 615.000 Joden, wat overeenkomt met 0,1% van de bevolking. Maar wel bepaalde de concentratie van arme Joden in bepaalde wijken van de binnensteden het straatbeeld en daarmee de waarneembare hoedanigheid van datgene, wat - bijvoorbeeld in "Mein Kampf" - als Jood werd gekarakteriseerd: de versleten immigrant uit Oost-Europa. De racistische stereotypen, die de Oostjoden kregen opgeplakt, komen in belangrijke mate overeen met die, die ook tegenwoordig tegen vluchtelingen in omloop worden gebracht (21). Gedurende de eerste wereldoorlog spitste zich het 'vraagstuk van de Oostjoden' opnieuw toe. Dit gebeurde niet alleen omdat Duitsland nu de gebieden van het voormalige Russische rayon controleerde en omdat talrijke Oostjoden de grens van het Duitse rijk voor een deel als dwangarbeider of krijgsgevangene, voor een deel illegaal waren overgestoken, maar niet in de laatste plaats ook op grond van een "cultuurschok" van de frontsoldaten in de bezette delen van het voormalige rayon. "Veel soldaten kregen een opwelling van medelijden met de Joden toen ze de getto's zagen, die door de verwoestingen van de oorlog nog verder verarmd waren. Maar dit gevoel was bijna onvermijdelijk verbonden met afschuw en shock: de wereld van het 'oostelijk Jodendom' was een zonderling, vreemd fenomeen. Voor velen werd het stereotype van het getto bevestigd: de Oostjood was geen fictie in het leven geroepen door een oververhit antisemitisme, maar volledige realiteit. Het getto van Wilna, aldus een legerdocument, werd door mensen bewoond die radicaal van Europeanen verschilden. Midden in deze grote Litouwse stad betrad men “een totaal andere wereld, de wereld van de Oriënt” (22). Het vuil en de honger, maar ook de Joodse gemeenschap en de gelijkheid in de armoede waren tot symbool geworden van al datgene wat niet Duits was. Enige tijd later, in april 1918, had Pruisen met als motivatie het rijk tegen tyfus te willen beschermen, de immigratie van Joodse arbeiders uit Polen belemmerd en deze politiek ook op het bezette Poolse grondgebied toegepast ten aanzien van de Joden uit Rusland. "Om verdere migratie te verhinderen werden aanvullend al sinds het voorjaar van 1918 Oostjoden uitgezet. Volgens een mededeling van het ministerie van oorlog ging het hierbij om die Joden, die in eerste instantie als arbeiders waren gekomen, zich toen echter al snel 'aan weinig inspanning vragende bezigheden als smokkel en broodhandel, heling, roof en bedrog' hadden overgegeven... De uitgezette Joden zouden in het Generaal-gouvernement (Oost-Polen) vooralsnog voor langere tijd in kampen moeten worden vastgehouden. Daarbij zou zodanige druk op hen moeten worden uitgeoefend, dat ze als arbeiders naar het noord- oosten zouden gaan. Joden uit Galicië zouden met het oog op Oostenrijk niet middels grote transporten kunnen worden uitgezet, maar moesten worden geïnterneerd en tot dwangarbeid worden aangezet" (23). De situatie van de vijfenhalf miljoen Joden in de "schemerzone tussen Rusland en Duitsland" liep in de tijd na de eerste wereldoorlog uit op een catastrofe (24). In Polen was drievierde van de Joden arm, een derde leed honger. Voor de oorlog was het niet veel beter geweest. De Joden hadden toen net zo min toegang tot de landbouw en de fabrieksarbeid gehad en ze hadden geleden onder de last van plaatselijke pogroms. Maar de emigratie overzee (25) had voor een constante compensatie gezorgd. Na de oorlog hoopte zich de ellende op; naast de klassieke, door tsaristische en nu door bolsjewistische agenten sinds 1880 veroorzaakte pogroms, kwamen er nu ook de "koude pogroms" van de nieuwe nationale staten: de uitschakeling van de Joden uit het economische leven. Hun (maatschappelijke) bemiddelingsfuncties waren met de ineenstorting van de monarchieën achterhaald, de Joodse handel leed onder de boycot van de etnische meerderheden, de kunst van de Joodse ambachtslieden was door het fabriekssysteem geruïneerd. Zonder toegang tot de publieke sector en de fabriek groeide er in de Oost- en Zuideuropese steden een verarmd volk van "luchtmensen", dat zich door thuiswerk, venten, marktverkoop en door betalingen van Amerikaanse hulporganisaties in leven hield. Deze Joden in Polen, Roemenië, Hongarije en Litouwen waren verdrevenen op afroep. De weg naar de VS werd vanaf 1922 door quoteringen geblokkeerd; Engeland had vanaf 1905 de immigratie uit Oost-Europa ongewenst verklaard; in Europa nam alleen Frankrijk nog migranten op en het meest nabijgelegen vlucht land Duitsland was ook na de oorlog zeer ongastvrij. Toen na de nederlaag een nieuwe golf van antisemitisme om zich heen greep, bevonden zich ongeveer 150.000 Oost joden in het Duitse rijk (26) en geconfronteerd met de pogroms in Polen (27) kwamen nog talloze vluchtelingen illegaal over de Duitse oostgrens. Zoals we het ook uit onze tijd kennen, probeerde de naoorlogse Duitse regering tussen de antisemitische eisen van het gepeupel en de opinies van de geallieerde overwinnaars (welke met name in de VS ook door een Joodse publieke opinie was beïnvloed) te bemiddelen (28) en daarin een lijn te vinden. Die kwam er uiteindelijk op neer dat de Oostjoden, evenals de Poolse migratie-arbeiders, het voorbeeld werden van een door de staat gecontroleerde en met uitzettingsmaatregelen te manoeuvreren volksmassa. Terwijl het demobilisatiebureau de ondernemingen toch altijd dringend had aangeraden buitenlandse Joden pas met het laatste transport in het ongewisse te sturen ,)werden begin 1919 in Opper-Silezië uitzettingen doorgevoerd en vergelijkbare maatregelen in Berlijn voorbereid. Joods protest en de angst voor de buitenlandse publieke opinie, evenals verzet van de Poolse autoriteiten, leidden tot het opschorten van massale uitwijzingen en tot de overgang naar een onopvallende uitwijzingspolitiek. Het Pruisische ministerie van binnenlandse zaken zag in november 1919 voorlopig af van het uitwijzen van Poolse Joden, maar alleen bij "het voorhanden zijn van een onderkomen en een nuttige bezigheid" of "wanneer één van de erkende Joodse hulporganisaties de zorg voor de getroffene zodanig overneemt, dat hij niet ten laste komt van de openbare armenzorg of de werklozenzorg" (29). Het desbetreffende decreet werd echter in november 1920 weer ingetrokken; generaal Von Seeckt had in maart de arrestatie van alle Oostjoden in Berlijn geëist en 250 van hen werden enkele dagen later in een militair kamp bij Zossen geïnterneerd. Zulke gebeurtenissen herhaalden zich tot 1923 meerdere malen. "Verdere uitzettingen werden gepland of doorgevoerd in Opper-Silezië in 1920 en tot november 1923 in München, Düsseldorf en andere steden"(30). De "snelle uitwijzing van enkele bijzonder kwalijke migranten uit het oosten" werd "ter verbetering van de openbare stemming" aanbevolen (31). "Nadat het met hulp van het Bureau voor Arbeiderszorg (van de Joodse organisaties in Duitsland) was gelukt, een deel van deze Joden naar overzee of naar Frankrijk of België uit te zetten - merendeels op een illegale manier, bevonden zich in Duitsland in 1921 ongeveer 55.000 zogeheten Oostjoden. Tot rond 15.000 van hen werkten in het industriegebied van Rijnland-Westfalen, ongeveer 6000 in de Saksische industrie, enkele duizenden in de landbouw. Laat men de vrouwen en kinderen, ambachtslieden en kleine handelaars buiten beschouwing, dan kon ongeveer tien procent van deze Oostjoden tot de 'gegoede kringen' worden gerekend. Met name tegen de Joodse proletariërs trad de staat rigoureus op" (32). Het gevangen zetten van de Oostjoden in speciale kampen werd in 1920 in brede kring bediscussieerd en men gebruikte inderdaad de uit de Engelse Boerenoorlog stammende term 'concentratiekamp' (33). Dit begrip was door de sociaal-demokratische Pruisische minister van binnenlandse zaken Heine al in november 1919 gebruikt, toen hij in de parlementsvergadering zijn boven genoemde verordening met de volgende woorden verdedigde: "Wat de ongewenste Oostjoodse elementen betreft, ben ik reeds in onderhandeling. Ik ben van mening dat ons op den duur niets anders over zal blijven, dan de door hen bijzonder geteisterde steden te evacueren en hen naar verschillende concentratiekampen her en der over te brengen". De opvolger van Heine, Severing, beschouwde kampen als problematisch, "want dan zou men zeggen: de Oostjoden worden op kosten van de belastingbetaler in comfortabele barakken ondergebracht en verzorgd", en hij zon op een uitweg: "Voor zover men de internering in verband kan brengen met nuttig, productief werk voor de te interneren personen, kan het plan zeker serieus in overweging worden genomen" (34). Uiteindelijk werden er interneringskampen in Stargard (35) en Cottbus opgericht; hun afschrikwekkende werking op de vluchtelingen werd door Severing's opvolger Dominicus zeer gewaardeerd (36). In 1923 werden ze vervolgens om financiële redenen weer gesloten. In Duitsland gaat het zo: eerst de kampen, dan de pogroms. Op 4 november 1923 formeerden zich in Berlijn rondom het arbeidsbureau in de Alexanderstraat - waar op die dag geen geld aanwezig was voor de steun - een door nationalistische agitators opgeruide menigte Duitse werklozen tegen de 'Galiciërs' in de wijk Scheunen-viertel. Groepen jonge mannen drongen "de winkels en kamers binnen, sloegen de bewoners in elkaar, trokken hen de kleren van het lijf en gingen er vandoor. Deze vertoning werd systematisch ongeveer een uur lang van huis tot huis voortgezet, voordat de politie was gealarmeerd. Iedereen die zich op straat bevond en er als Jood uitzag werd door een schreeuwende menigte omringd, tegen de grond geslagen en van zijn kleding beroofd" (37). De politie uit de nabijgelegen kazerne arresteerde vervolgens "onder voortdurende mishandeling van de ergste soort" de benadeelde Joden. De plunderingen gingen onder het gejoel "Sla de Joden dood" de hele nacht door en duurden tot 8 november. Antisemitische uitspattingen waren er in de maanden oktober en november van dat jaar ook in Beuthen, Breslau, Königsberg, Erfurt, Coburg, Nürnberg, Oldenburg en Bremen. Het antisemitisme bleef afhankelijk van de conjunctuur. Tijdens de economische opleving van de jaren '20 liepen de antisemitische onrusten terug, maar namen steeds sterker weer toe na de economische wereldcrisis van 1929 tot aan de machtsovername door de nazi's. Ook tegenwoordig bepalen de crisis en de benadering van het vluchtelingenvraagstuk de actualiteit van datgene, wat rond 1880 begon met antisemitische hetzes en deportaties van staatswege en eindigde met Auschwitz.
Noten: 2) Hannah Arendt, Elemente und Ursprünge totaler Herrschaft, München: Serie Piper 1986, p.451 e.v. (Engels: The Origins of Totalitarianism, New York, 1951). 3) Idem, p.21 e.v. 4) Max Horkheimer, Die Juden und Europa (1939), Gesammelte Schriften Band 4, Frankfurt: Fischer 1988, p.308-331 5) Trude Maurer, Ostjuden in Deutschland 1918-1933, Hamburg: Christians 1986, p.479 6) Jakob Lestschinsky, Das wirtschaftliche Schiksal des deutschen Judentums. Aufstieg, Wandlung, Krise, Ausblick, Schriften der Zentralwohlfahrtsstelle der deutschen Juden und der Hauptstelle für jüdische Wanderfürsorge Nr.VII (Berlin 1932), p.38 7) Reinhard Rürup,Emanzipation und Krise -zur Geschichte der "Judenfrage" in Deutschland vor 1890, in: Werner E.Mosse (Uitg.), Juden im Wilhelminischen Deutschland 1890-1914, Tübingen: Mohr 1976, p.1-56; zie voor de antisemitiese beweging tijdens het keizerrijk de bijdrage van Werner Jochman in dezelfde uitgave. 8) Steven E.Aschheim, Brothers and Strangers, The East European Jew in German and German Jewish Consciousness, 1800-1923, Madison: University of Wisconsin Press 1982, p.62 9) Aschheim, Brothers and Strangers; Jack Wertheimer, Unwelcome Strangers. East European Jews in Imperial Germany, New York: Oxford University Press 1987 10) Van maatschappelijke productiviteit kan gesproken worden van- af het moment, waarop de kapitalistische eigendomsverhoudingen en organisering van de produktie -waarbinnen arbeidskrachten tot loonarbeid worden gedwongen -de ontwikkeling van de klassen en het totale maatschappelijke bestel geheel omsluit. Dit is dus na de grote depressie en in Duitsland vanaf het keizerrijk na 1870. 11) Dit begrip stamt uit het taalgebruik van de Oost-Europese Joden zelf en duidt op diegenen, die middels zich bij gelegenheid voordoende, 'luchtige' handeltjes zorg droegen voor hun bestaan. 12) Natuurlijk bestaat er geen overbevolking. Dit begrip wordt hier gebruikt in de betekenis die Marx eraan gaf in zijn analyse van de kapitalistiese bevolkingswet. De mensen, die niet opgaan in de bevolkingsekonomie en zelfs niet als "industrieel reserveleger" kunnen worden aangemerkt, zijn de levende antithese tot het kapitalisme. 13) Imanuel Geiss, Geschichte des Rassismus, Frankfurt/M: Suhrkamp 1988, p.153 14) Aschheim, Brothers and Strangers, p.3 15) Heiko Haumann, Geschichte der Ostjuden, München: dtv 1990, p.80 16) Een overzicht betreffende het tot nu toe gedane onderzoek m. b.t. de Oostjoodse migratiebewegingen, evenals een demografische schets, levert het brede, maar theorieloze werk van Trude Maurer, "Ostjuden", p.17 e.v. 17) Marrus, The Unwanted, p.35 18) Jack Wertheimer, "The Unwanted Element". East European Jews in Imperial Germany, Leo Baeck Institute Year Book XXVI (19- 81), p.23-46, p.31 19) John P.Fox, Weimar Germany and the 'Ostjuden', 1918-1923: Acceptance or Expulsion?, in: Anna C.Bramwell (Ed.), Refu- ge es in the Age of Total War, London: Unwin Hyman 1988. p. ---, 51-68, p.54 20) Tot de stigmatisering van de Joden uit Oost-Europa droeg zonder twijfel ook hun behandeling op de doorreis bij, die als lukratieve handel voor de Duitse rederijen door het Duitse rijk werd aangemoedigd. "De Duitse staten die aan het tsaristische en het Habsburgse rijk grensden, organiseerden een spitsvondig programma om de Joodse reizigers in grenskampen te concentreren en ze het land uit te werken. Na gezondheidstests en een ontluizingsbehandeling te hebben ondergaan, werden de doorreizenden in verzegelde treinen gepropt... In Hamburg hield men ze in barakken gevangen totdat het schip uitvoer". Wertheimer, "The Unwanted Element", p.29 21) Maurer, Ostjuden, p.104 e.v. 22) Aschheim, Brothers and Strangers, p.143 -Het hele 7de hoofdstuk in het boek van Aschheim is aan dit thema gewijd. 23) Maurer, Ostjuden, p.39; vergelijk ook Egmont Zechlin, Die deutsche Politik und die Juden im Ersten Weltkrieg, Göttingen 1969. 24) Oscar I.Janowsky, People at Bay. The Jewish Problem in East-Central Europe, London: Victor Gollancz 1938; Janowsky bereisde in opdracht van de 'Conference on Jewish Relations' in 1935/36 Polen, Tjechoslowakije, Roemenië, Hongarije en Griekenland. Hij schreef in een voetnoot op p.158 van zijn boek deze opmerkelijke woorden: "One is of ten told that a first-rate European War would produce chaos, and that peace and harmony would emerge from this chaos. Perhaps so; but those who anticipate such a solution of the Jewish problem must reckon with the equal possibility that few jews of east-central Europe would survive such a holocaust". Wat betreft de positie van de Joden in Oost-Europa zie ook Jakob Lestschinsky, Das jüdische Volk im neuen Europa, Praag 1934, en ook het meer recente: Ezra Mendelsohn, The Jews of East Central Europe Between the World Wars, Bloomington: Indiana University Press 1983. 25) Alleen al in de jaren 1899 tot 1914 werden in de VS 1,5 miljoen Joodse immigranten geregistreerd (bijna de helft daarvan waren vrouwen), die voor meer dan 80% uit Rusland en Polen kwamen. De wereldoorlog bracht deze migratie tot stilstand. Vanaf 1919 nam ze weer duidelijk toe. Het Amerikaanse quoteringssysteem beperkte de immigratie vanaf 1922 tot 50.000 en vanaf 1925 tot 10.000 per jaar. Vergelijk Liebmann Hersch, International Migrations of the Jews, in: Walter F.Willcox (Ed.), International Migrations, Vol.II, New York: Reprint Gordon and Breach 1969, p. 471-520 26) Het gaat hier om circa 90.000 buitenlandse Joden, die al voor 1914 in Duitsland leefden; om circa 35.000 arbeiders uit Rusland en Polen, die onder dwang of met contracten het land waren binnengehaald; en om circa 35.000 krijgsgevangenen en gedwongen geïnterneerden die door het uitbreken van de oorlog in Duitsland waren verrast. Ongeveer 10.000 buitenlandse Joden waren niet van Oost-Europese afkomst. De uitzettingsmaatregelen concentreerden zich in de daaropvolgende periode op de tijdens en na de oorlog binnengekomen Oostjoden. 27) "Nadat het in Polen al in het voorjaar van 1918 -dus nog tijdens de bezetting -tot antisemitische uitspattingen was gekomen, steeg hun aantal na de onafhankelijkheid enorm... In het gebied van het vroegere Russische rijk vonden na de oorlog vooral pogroms plaats in de Oekraïne en in Wit-Rusland... In 1918 werden er meer dan 30 pogroms en 50 kleinere ongeregeldheden geteld, in 1919 685 en 249, in 1920 142 en 36. Daarbij werden meer dan 30.000 Joden vermoord. Telt men ook diegenen mee, die later aan hun verwondingen en ziekten overleden, dan komt men tot een schatting van rond de 150.000 dodelijke slachtoffers, samengaand met de 100.000 weduwen en 200.000 weeskinderen". Maurer, Ostjuden, p.54 28) Zie noot 19 29) Het dekreet is afgedrukt in S(halom) Adler-Rudel, Ostjuden in Deutschland 1880-1940. Dit is tegelijkertijd een beschrijving van de geschiedenis van de organisaties, die voor hen zorgdroegen. Tübingen: J.C.B.Mohr 1959, p.158 e.v. 30) Fox, Weimar, p.60; zie voor de spektakulairste uitzettingsaktie in 1923 in München, Trude Maurer, Ostjuden, p.405 31) Maurer, Ostjuden, p.356 32) Lothar Elsner, Joachim Lehmann, Ausländische Arbeiter unter dem deutschen Imperialismus, 1900 bis 1985, Berlin: Dietz Verlag 1988, p.108; zie m.b.t. opgaves van aantallen en in het bijzonder wat betreft de Joodse welzijnszorg Adler-Rudel, Ostjuden en ook Maurer, Ostjuden. Onder de 55.000 bevonden zich circa 6000 vrouwen en kinderen. 33) Fox, Weimar, p.61 met voetnoot 54 34) Maurer, Ostjuden, p.417 en 419 35) In een verslag over de "Hel van Stargard", gepubliceerd in "Die Jüdische Arbeiterstimme" van 1.6.21, staat geschreven: "In het kamp Stargard zelf vierde de oud-Pruisiese model-soldaat zijn hoogste triomfen... Hier regeerde de gemeenste scheldpartij en de geweerkolf. Ons zijn brieven bekend waar- in schokkende scenes zijn weergegeven. Beledigingen als 'mestvarken', 'vuile jood' en meer van dergelijke hier niet te herhalen termen zijn aan de orde van de dag. Het voer dat hier wordt uitgedeeld is niet te genieten, de barakken zijn overvol. Na 8 uur 's avonds mag niemand zijn barak nog verlaten... Enkele dagen geleden brak in het kamp Stargard in een barak brand uit. De gevangenen wilden uit het raam springen, want de deuren van de barak zaten op slot. De wachtposten dreigden daarop hen neer te schieten. Daar de brand ondertussen een behoorlijke omvang had aangenomen, er geen blusapparaten aanwezig waren en meerdere personen al brandverwondingen hadden opgelopen, waagden de ongelukkigen om niet te verbranden toch de sprong uit het raam... De eersten die naar buiten sprongen werden verschrikkelijk mishandeld. In plaats van het vuur te blussen en de mensen te helpen, sloegen de wachtposten met geweerkolven op de gevangenen in. De weinige bezittingen van de mensen, hun kleren, geld en dokumenten, zijn verbrand. Meerdere gevangenen liggen met zware verwondingen in het lazaret. Een sergeant-majoor verklaarde de volgende dag tijdens het appèl, dat bij een zich nogmaals voordoende brand niemand naar buiten zou springen: 'De Joden kunnen gerust verbranden"'. Geciteerd uit Adler-Rudel, Ostjuden, p.117. 36) Dominicus, het parlement toesprekend: "Ik betreur het echter te moeten zeggen, dat de staatsregering momenteel niet in de positie verkeert geheel van deze inrichtingen af te zien. U zult mij misschien zeggen: Wat betekenen nou deze 450 personen, die op deze manier zijn afgevoerd. Mijn deskundige adviseurs zijn echter van mening, dat deze inrichting indirekt het veelvoudige teweegbrengt, dan wat zij feitelijk bewerkt. Door het loutere bestaan van deze inrichting worden juist een groot aantal buitenlanders op het idee gebracht nu ook werkelijk het land te verlaten en de bevelen van de politie-autoriteiten op te volgen". Trude Maurer, Ostjuden, p.430 37) Eike Geisel, Im Scheunenviertel, Berlin: Severin und Siedler 1981, p.107 |