Eberhard Jungfer
Vluchtelingenbewegingen en racisme (1993)
Over de actualiteit van Hannah Arendt's "DE NATIE DER MINDERHEDEN & HET VOLK DER STATENLOZEN"
In het Duits verschenen als Medico Report 19: Flüchtlingsbewegungen und Rassismus. Die Nation der Minderheiten und das Volk der Staatenlosen, Frankfurt 1993. Eveneens in 1993 verschenen in "Arbeitsmigration und Flucht". |
![]() |
4 - Het verbond tussen kapitaal en onderklasse
"Het eigenlijk nieuwe aan de nazi-propaganda was dat ze het antisemitisme tot een grondbeginsel van zelfbeschikking maakte en daarmee onttrok aan de voortdurend wisselende maalstroom van opinies ... De massa's geatomiseerde, ondefinieerbare en inhoudsloze individuen werd iets aangereikt waarmee ze zich konden vereenzelvigen en dat hen een zeer bruikbare vervanging bood voor het verloren gegane maatschappelijke prestige ... Het lukte deze propaganda - die zich vanaf haar begin richtte op organisatie - inderdaad van de antisemitiese beweging een soort volksvergadering in permanente zitting te maken. Dat betekent dat ze de in wezen tijdelijke stemmingen, veroorzaakt door oververhitte gevoelens van eigenwaarde en een hysteriese behoefte aan zekerheid die het geisoleerde individu in een geatomiseerde samenleving motiveren tot aansluiting bij een volksbeweging, kon rationaliseren en institutionaliseren". Hannah Arendt (66) In Hannah Arendt's boek nemen twee thema's een sleutelpositie in: het beschaven van de "onderklasse" én het verbond tussen kapitaal en "onderklasse". Nu is het begrip "onderklasse" erg problematies (67). De deklassering van mensen van verschillende achtergrond in het kapitalistiese ontwikkelingsproces - door Marx proletarisering genoemd - wordt door Arendt vaak nogal minachtend beschreven, wat getuigt van een slechte smaak: ze verschijnt nog slechts als voorgeschiedenis van de latere nieuwe maatschappelijke formering en wordt afgemeten aan 19e eeuwse begrippen als "klasse", "volk" en "natie". "Onderklasse" is een politologies begrip, dat ons heel lang ondeugdelijk scheen voor een klassenanalyse en daarom oninteressant. Hannah Arendt laat echter aan de hand van dit begrip zien, hoe het mogelijk werd om de imperialistiese strategie van het kapitaal sociaal te verankeren; hoe zich buiten de vertegenwoordiging van klassenbelangen een nieuw politiek systeem vormde, waarvoor het imperialisme en het antisemitisme als klassenoverkoepelende constituerende vormen een beslissende rol speelden, en hoe uiteindelijk de koloniale ervaringen terugkaatsten naar het Europese centrum (68). Ten tijde van de Dreyfus-affaire in de Franse Derde Republiek (1870-1940) bestond de "onderklasse" hoofdzakelijk uit gedeklasseerde bourgeois-bevolking slagen die veel weg hadden van de Duitse bevolkingslagen, die zich onder de leus "troon en altaar", vervolgens onder antisemitiese denkbeelden en tenslotte met het doel van "een Duitse plek onder de zon" hadden laten mobiliseren. Die "onderklasse" veranderde in de daaropvolgende tijd van sociale samenstelling. In eerste instantie waren het de verpauperde middenklassen en vervolgens de handelsbedienden en employé's geweest, voor wie het antisemitisme als een ideologie ter zelfopwaardering zeer gelegen kwam, omdat zij zich daarmee tegelijkertijd tegen het proletariaat konden afzetten. In het voortdurend aanwakkerende chauvinistiese vuur van de vooroorlogse tijd werden vervolgens steeds meer geproletariseerde bevolkingslagen door het antisemitisme gegrepen. En ook in de sociaal-demokratie werden sociaal-imperialistiese tendensen epidemies. "De behaalde winst, die voor haar veilige en voordelige belegging de onderklasse nodig had, zette een hefboom in werking, die verborgen en door betere tradities toegedekt altijd al in de basisstructuur van de burgerlijke maatschappij aanwezig was geweest. De van alle principes en valse schijn schoongewassen geweldspolitiek kon pas echt terrein winnen op het moment, dat ze op een mensenmassa kon rekenen die elke overtuiging overboord had gezet en bovendien in aantal zo sterk was gegroeid, dat zij de zorg en steunverlenende inspanningen van de staat en haar mogelijkheden daartoe oversteeg. Deze toestand was rond de eeuwwisseling heel duidelijk ingetreden. Dat deze volksmassa door niemand anders dan imperialistiese politici georganiseerd en door niets anders dan rassendoktrines ooit bezield had kunnen worden, wijst duidelijk op haar oorsprong in de burgerlijke maatschappij. Het roept echter ook het noodlottige beeld op, als zou alleen het imperialisme de zware binnenlandse politieke, sociale en ekonomiese problemen van dat moment kunnen overwinnen" (69). Momenteel maken we een crisisachtige fase door van zoeken en aftasten. Het gaat om de speurtocht van de derde industriële revolutie naar politieke en maatschappelijke voorwaarden voor winstrealisering. Een speurtocht, waarvan de uitkomst nog onzeker is en waarin het racistiese streven naar het onderscheid maken tussen bevolkingsgroepen uiting is van een nieuwe verdelingsstrijd. Ook tijdens de tweede industriële revolutie begon, met de Grote Depressie na 1873 (in Duitsland iets later), de zoektocht naar een nieuwe maatschappelijke ordening. Voor alle grootmachten gold, dat de eerste wereldoorlog samenhing met het doel te komen tot een sociale zuivering. De verbinding van racisme, imperialisme en sociale politiek - zoals ze bij Franz List, bij de cathetersocialisten en in de "Vereniging voor Sociale Politiek" was uitgebroed (70) - greep in konsentriese cirkels een deel van de elites, de bourgeoisie en delen van de sociaal-demokratie aan: het betrof een ideologie van oorlogsdeelname gepaard gaande met de eigen plaatsbepaling t.o.v. het komende politieke systeem. "Werd de door de staat georganiseerde economie voor de legerleiding een middel tot nationale expansie, zo was zij voor Moellendorff en Rathenau een drijvende kracht voor nationale integratie "(71). Doel van de Duitse oorlogspolitiek was de "Greep naar de Wereldmacht" (Fritz Fischer). Dit sloeg niet alleen op de verovering van het Europese continent en nieuwe koloniën. De oorlog was ook de motor voor het op gang brengen van een structurele modernisering en vermaatschappelijking. Hilferding heeft dit het "georganiseerde kapitalisme" genoemd (72). Het arbeidskrachtenbeleid van 1916 forceerde een "proces van het opnieuw samenstellen van het gehele proletariaat"(73) door een kombinatie van vrouwen- en dwangarbeid, nieuwe technologiën voor massaproduktie en een systeem van Duitse ploegbazen en fabrieksbewakingsdienst. Ze legde tegelijkertijd met de introductie van een werklozenverzekeringssysteem de fundamenten voor een nationaal beheer van de arbeidsmarkt; de Hulpdienstwet van 1916 plande de deelname van vakbonden via bemiddelingskommissies en werknemerskomitees: een systeem dat in de Republiek van Weimar (Duitsland tussen 1919 en 1932) definitief gestalte kreeg en dat uitdrukking was van een objectieve en subjectieve omvorming van de arbeidersklasse, of in ieder geval van de Duitse mannelijke arbeidersklasse, die vertrouwde op de oproep van Stinnes dat in het geval van een oorlogsoverwinning arbeiders en ondernemers de buit met elkaar zouden delen (74). Het is niet toevallig dat 1916 ook het jaar was, waarin het antisemitisme zich opnieuw uitbreidde. "Het relatief duurzame resultaat van de oorlog was de integratie van de georganiseerde arbeidersstand in de sociaal-ekonomiese structuur, waarbij op de staat voortaan de verplichting rustte, kapitaal en arbeid met elkaar te verzoenen" (75). Deze ontwikkeling was niet een voorbeeld van omkoping, maar uitdrukking van het onderscheid maken op grond van racistiese en seksistiese overtuigingen. Met die overtuigingen spreidden de Duitse arbeiders hun aanspraken op materiële welvaart ook subjectief ten toon (76). In de fase van de naoorlogse demobilisatie werden vervolgens in het kader van de reformistiese arbeidsmarktpolitiek "niet alleen de buitenlanders, maar ook de vrouwen en de jongeren uit de arbeidsmarkt weggeduwd om voor volwassen mannen, van wie de werkloosheid politiek gezien het grootste gevaar met zich meebracht, arbeidsplaatsen vrij te maken" (77). Dit was de volgende stap in de vorming van de witte mannelijke arbeidersklasse. Deze arbeidersklasse stopte weliswaar zeker niet met haar strijd en gaf zich zelfs tijdens het nationaal-socialisme nooit volledig gewonnen, maar tot haar wezenlijke bouwstenen behoorde een diepgeworteld en uit het koloniale systeem teruggekaatste racisme, en haar constitutie veranderde zodanig, dat zij later geen verzet kon bieden tegenover de brede nazistiese consensus (78). De historiese tegenpool van deze ontwikkeling lichtte op in de persoon Rosa Luxemburg, de Jodin uit het Poolse Zamosc. En ongetwijfeld bestonden er processen die de inburgering van het proletariaat tegenwerkten, maar dat is een ander thema. Het is duidelijk gebleken, schrijft Hannah Arendt, dat het antisemitisme "politiek slechts dan van betekenis en besmettelijk kan worden, als het zich met één van de werkelijk cruciale politieke problemen van het moment kan verbinden. Maar dat een dergelijke verbinding sowieso mogelijk was, betekent niets anders dan dat het Joodse vraagstuk - om redenen die rechtstreeks met Joden helemaal niets te maken hoefden te hebben - gevaarlijke en beslissende strijdterreinen van de eeuw in zich borg" (79). Het antisemitisme behelst de afkeer van de Duitse bevolking van de overblijfselen van de traditionele samenleving, overblijfselen die door de "getto-joden" nog werden vertegenwoordigd: volgens zeggen was het de afkeer van hun armoede, feitelijk echter vooral de afkeer van de op wederzijdse gelijkheid gerichte aspect en van hun samenleven en hun verzet en strijd tegen het aanleren van opgedrongen nieuwe leefvormen. Het antisemitisme was, evenals het sociaal-imperialisme, een van de subjectieve belangen abstraherende vorm van politiek, die overeen kwam met de abstractie van het arbeidsproces en de economie. Het belang van de arbeidende klasse - het zijn van een onafhankelijke maatschappelijke machtsfaktor - werd van het toneel gevoerd: de gerichtheid op de (voorgespiegelde) welvaart werd het middel het proletariaat in te burgeren en aan het gezag te onderwerpen, met als resultaat machteloosheid, willoosheid en onmondigheid. Met de totstandkoming van die "massa" werd het antisemitisme haar uitdrukkingsmiddel. De "massa" gaf met het antisemitisme uiting aan haar bestaan, maar het had niet haar belangen tot inhoud. Hiermee zijn we aangekomen bij het derde punt van de historiese benadering van het thema racisme. Het racisme wordt voor de mensen in de industriële massa-maatschappij tot een tweede natuur, evenals het seksisme en de verinnerlijkte normalisaties en standaardisaties, die de geruisloze doorlopende onderstroom van de maatschappelijke ontwikkelingen bepalen. De algehele opname van het arbeidsproces in de loonarbeidsverhoudingen onder het kapitalisme ging samen met een vooralsnog formele onderwerping van de reproductieve arbeid aan de kapitalistische productieverhoudingen. Dat betrof dus die arbeid, die voor de directe reproductie van het proletariaat zelf - voor het opgroeien, het levensonderhoud en -behoud - noodzakelijk is. Haar onderwerping gebeurde overal met loonvormen die de seksistiese uitbuiting van vrouwelijke reproductieve prestaties en de totstandkoming van een nieuwe geslachtelijke arbeidsdeling mogelijk maakten en met door mannen bepaalde vormen van politieke vertegenwoordiging. De eerste wereldoorlog nu, was het begin van het proces waarin het kapitaal zodanig de maatschappelijke verhoudingen ging bepalen, dat ook de reproductie van het proletariaat daadwerkelijk door haar werd ingekapseld. Deze ontwikkeling werd later door de nazistiese vermaatschappelijking van de reproductieve arbeid versterkt (80) - een veelzijdig proces, waarbij het streven van de mannelijke Duitse arbeiders naar een hogere levensstandaard uiteindelijk uitmondde in een kapitalistiese en nazistiese omvorming van de maatschappij; een proces ook, dat onlosmakelijk was verbonden met een racistiese persoonlijkheidsstruktuur van de burger. Bij het hierboven omschreven proces gaat het om een innerlijke kolonisering en wel in twee opzichten. Waarschijnlijk is de moderne bevolkingspolitiek een product van de ervaringen uit het koloniale bestuur (81): Voor het kunnen zetten van de stap om niet alleen de waarde van de arbeidskracht, maar de waarde van het leven zelf aan een kosten-baten-berekening te onderwerpen, was niet alleen een racistiese ideologie een voorwaarde. Daarvoor ook noodzakelijk was het bestaan van een neo-merkantilisties systeem. Dit systeem kon opnieuw in de geschiedenis ("neo" dus) allereerst in de koloniën tot ontwikkeling komen en het maakte het motto van de Franse jurist en ekonoom Jean Bodin (1530-1596; belangrijk vertegenwoordiger van het merkantilisme) weer geldend: "Het gaat niet om kracht of rijkdom, maar om het aantal mensen" (82). Deze bevolkingspolitieke visie werd nu naar de metropolen terug gebracht (83). Daar sloot het echter goed aan bij de gemoedsgesteldheid van het in de oorlogsnederlaag van de eerste wereldoorlog "ontwortelde en onterfde" mannelijke proletariaat. En het paste in de "gekoloniseerde hoofden" van de mensen, mensen die samen een nieuw soort "massa" vormden: dragers en vertegenwoordigers van een complex ekonomies systeem, vervreemd van de arbeid en de onoverzichtelijke immense geld- en goederenstromen; mensen die hun mogelijk- heden tot expressie alleen nog binnen de vooropgezette kaders konden vinden, in absolute loyaliteit met de staat. Zij vonden in produktivistiese, seksistiese en racistiese ideologieën hun persoonlijke bestemming. Een tijdlang concurreerden de socialistiese wereldbeschouwing en de volkse ideologie met elkaar, totdat "de goede, Duitse maatschappij eindelijk haar hypocriete masker geheel en al afwierp en onomwonden de volksmassa opdroeg haar eigendomsbelangen te behartigen" (84). Het was op dat moment voor de meesten niet moeilijk te kiezen voor de volkse ideologie, die niet alleen het 'erbij horen' beloofde, maar ook een sociaal-maatschappelijke statusverhoging in de racistiese nieuwe ordening van het Europese kontinent. De structuur van de maatschappij werd "voor een abstrakte 'volksgemeenschap' ingeruild. Daarachter verbergt zich het totaal onpersoonlijk maken van menselijke betrekkingen en de isolering van de ene mens ten opzichte van de andere. In de woorden van de moderne analytiese sociale psychologie zou men zeggen, dat het nationaal-socialisme erop uit is, het uniforme sadomasochistiese karakter te creëren. Dit betreft een type mens dat, bepaald door zijn eigen isolatie en betekenisloosheid, toch en juist daardoor naar een collectief apparaat wordt gedreven en vervolgens deel heeft aan de macht en de glorie van de machine, waar hij nu een klein radertje van is" (85). De samenhang tussen antisemitisme en de - in ieder geval gedeeltelijke - integratie van de arbeidersklasse in de kapitalistiese maatschappelijke orde is, zowel in 1916 als in 1933, niet duidelijk zichtbaar. "Er bestaan nauwelijks aanwijzingen voor, dat de Duitse arbeiders tot overtuigde antisemieten uitgroeiden" (86), en toch "zou het nazisme zich zonder het antisemitisme nauwelijks hebben kunnen verbreiden, noch als ideologie, noch als aanjager van emoties" (87). Het antisemitisme - dat uitgegaan was van het negatieve stereotype van de Joodse vluchteling uit Oost-Europa - werd in het nazisme tot, aldus Hannah Arendt, "grondbeginsel voor zelfbeschikking", tot een georganiseerd instrument om de sociale structuren vorm te geven. De door mannen bepaalde vormen van loonarbeid en politieke belangenvertegenwoordiging hadden - met behulp van een diepgeworteld seksisme - in toenemende mate de sociaal-demokratiese arbeiders aan de maatschappelijke orde van het konkurrentie-kapitalisme gebonden. Op eenzelfde manier mondde de tweede industriële revolutie uit in een maatschappij voor welke racisme en oorlog de verloskundigen waren. Bij de omvorming van het politieke systeem van die van de belangenbehartiging tot die van een gelijkgerichte volksgemeenschap, een massa-maatschappij, speelden alle politieke partijen een rol. Het lukte het nazisme echter met haar afwisseling van propaganda, terreur en integratie van delen van de onderklasse, de arbeidersorganisaties te overtroeven, omdat zij het karakter van de nieuwe sociale toestanden beter verwoorde. Zoals in dit proces delen van de arbeidersklasse tot "gepeupel" werden, zo veranderde het oorspronkelijke peupel" in een politieke klasse. Wanneer de integratie van het proletariaat en het moderne politieke systeem zozeer, en boven het nazisme uit, met het racisme zijn verbonden, is het niet verwonderlijk dat de politieke discussie in de huidige herstruktureringskrisis weer openlijk racisties wordt en dat dit racisme "uit het midden van de samenleving" komt. De laatste tijd is het racisme het raakvlak geworden voor de dialoog tussen de onderklassen en de politieke klasse, welke in Duitsland alleen nog met het oog op het buitenland wordt afgeremd. Het moderne antisemitisme was tegenover het Duitse proletariaat een racisme van de inpassing van dat proletariaat in het fordistiese produktiemodel, dat de tweede industriële revolutie kenmerkte. De technologie van de huidige derde industriële revolutie heeft echter geen hechte arbeidersklasse nodig. Het postfordistiese racisme zal een racisme zijn van het sociale onderscheid. Uiteindelijk zullen de neonazi's zich dan ook vergeefs op de borst slaan met hun 'recht van het Duitse bloed'. Dit racisme van het verschillend maken en laten worden van de onderscheiden bevolkingsgroepen, ondersteunt de opbouw van een nieuwe sociale ordening, zowel wereldwijd als op het Europese continent en in de industriële centra zelf. Waar precies de scheidslijnen zullen lopen is nog niet beslist. Dat het 'multiculturele' van de nieuwe bourgeoisie de doodsteek zal geven aan de nog bestaande sociale zekerheden en het einde betekent van de arbeidersklasse naar Keynesiaans model, hebben de degraderende bevolkingslagen heel duidelijk begrepen. Hun racisme is een soort van zelfverdediging en vormt tegelijkertijd de laatste verbinding met het politieke systeem. Vast staat, dat dit racisme correspondeert met de vluchtelingenpolitiek van de overheid. Maar terwijl de rellen van het "gepeupel" in Lichtenhagen deze gedachtegang bevestigen, lijken de moorddadige brandaanslagen op de woonhuizen van Turkse families onlogies. In die mate waarin de samenleving in de metropolen door de derde industriële revolutie wordt doordrongen, verdwijnt de loyaliteit van de "massa" met het politieke systeem: een politiek systeem, dat op het antisemitisme was gefundeerd en dat het racisme steeds tot geheime grondslag heeft gehad. Huidige en toekomstige conflicten zullen uiteindelijk in de transformatie van dat politieke systeem zelf uitmonden.
Noten: 66) Arendt, Elemente, p. 566 67) "De onderklasse bestaat uit alle gedeklasseerden. In haar zijn alle maatschappelijke klassen vertegenwoordigd. Zij is de karikatuur van het volk en wordt daarom zo gemakkelijk met haar verwisseld" Arendt, Elemente, p.188 68) Arendt ontwikkelde dit idee op grond van de Dreyfus-affai- re (zie pagina 163 e.v. van haar boek), van de politieke toestand van het "Scamble tor Africa" (zie p. 252 e.v.) en van het terugkaatsen van de racistiese ervaringen uit Zuid- Afrika naar Europa (zie p.310 e.v.) 69) Idem, p. 266 70) Vergelijk hiermee het Se hoofdstuk uit: Franz Neumann, Be- hemoth. Struktur und Praxis des Nationalsozialismus 1933- 1944, Frankfurt: Fischer 1984 (New York 1944). 71) Friedrich Zupkel, Industrie und Staatssozialismus. Der Kampf urn die Wirtschaftsordnung in Deutschland 1914-1918, Düsseldorf: Droste Verlag 1974, p. 86. 72) Zie ook: Heirich A.Winkler (Hg.), Organisierter Kapitalismus. Voraussetzungen und Anfänge, Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht 1974. 73) Roth, Die "andere" Arbeiterbewegung, p. 50 74) Zunkel, Industrie, p. 133 75) Gerald D.Feldman, Der deutsche Organisierte Kapitalismus während der Kriegs- und Inflationsjahre 1914-1923, in: WinkIer. Organisierter Kapitalismus, p. 150-171, hier p. 166. Zie ook: Ders., Army Industry and Labor in Germany 1914-1918, Princeton: University Press 1966. 76) "De arbeiders, die juichend de eerste wereldoorlog binnengaan, brengen een nieuwe, profijtbrengende strategie van geweld tot ontwikkeling. Persoonlijk en als groep vorderen zij daarbij hun aandeel. De verzelfstandiging van deze subjekten tot revolutionaire 'klasse' maakt ze tot bruggehoofd in een nieuwe fase van vernietiging en onderwerping van sociale strukturen, binnen het proces van kapitaalopeenhoping". Detlef Hartmann, Einige grundsätzliche gedanken zur Rassismusdebatte, Xerox 1992. 77) Dose, Ausländische Arbeiter, p. 92. 78) De politiek van de nazi's tegenover de arbeidersklasse, die bestond uit repressie, het doen van konsessies, het neutraliseren van verzetspotentieel en het stimuleren tot integratie, wordt als samenwerkend geheel besproken door: Timothy W.Mason, Die Bändigung der Arbeiterklasse im nationalsozialistischen Deutschland, in: Carola Sachse u.a., Angst, Belohnung, Zucht und Ordnung. Herrschaftsmechanismen im Nationalsozialismus, Opladen: Westdeutscher Verlag 1982, p.11-53 79) Arendt, Elemente, p. 66 80) Zie ook: Ilona Bauer, Frauenarbeit und kapitalistische Reproduktion, in: Autonomie N.F. Nr. 14, p. 147-199. 81) Dit vermoeden zou via de geschiedkunde en via bestudering van historische continuïteiten in persoonlijke levensgeschiedenissen moeten worden bevestigd. Dit kan hier niet verder worden nagegaan. Gemakkelijker te achterhalen zijn bijvoorbeeld de oorsprongen van de moderne eugenetica: de socialistische utopie van de verbetering van de mens en de radicalisering van de wetenschap in de grote economische crises. 82) In 1904 luidt het in de voorbereidende overwegingen betreffende een expeditie vanuit Hamburg naar de Stille Oceaan: "Het is met zekerheid te verwachten, dat het verzamelde materiaal het fundament zal leggen voor praktische maatregelen. Die maatregelen zullen enerzijds het behoud en de groei van de bevolking veiligstellen in een volgens de wensen van de blanken voldoende aantal koppen. Anderzijds maken zij het mogelijk bestaande organisatie-vormen in het voordeel van de blanken te gebruiken en toekomstig ook verder langzaam om te vormen. De inboorling zal dan niet meer aan de roofbouw door de Europeanen zijn onderworpen, maar in de loop der tijd als een gelijkblijvende bron van arbeid en als een optimale gebruikswaarde in de berekeningen kunnen worden opgenomen". Hans Fischer, Die Hamburger Südsee-Expedition, Frankfurt 1981. Geciteerd naar Helmut Reinicke, Wilde Kälten 1492. Die Entdeckung Europas, Frankfurt: 1KO 1992, p. 40. 83) "Het grootste deel van het volks vermogen steekt in de mensen zelf. De opkweek van de 65 miljoen Duitse mensen heeft ver over de 1 biljoen goudmark gekost, dus meer dan duizend miljard rijksmark... De bevolking brengt rente op, als ze meer presteert dan ze kost". Archief voor Sociale Hygiëne en Demografie, VII, p. 79. 84) Arendt, Elemente, p. 265 85) Neumann, Behemoth, p. 466 86) Mason, Bändigung, p. 38 87) Richard Grunberger, A Social History of the Third Reich, Harmondsworth: Penguin 1974, p. 586
|