Introductie

 

Publicaties tot 2000

 

Publicaties na 2000

 

Interviews

 

Bronnen

 

Verantwoording

Eberhard Jungfer

 

 

Vluchtelingenbewegingen en racisme (1993)

 

Over de actualiteit van Hannah Arendt's "DE NATIE DER MINDERHEDEN & HET VOLK DER STATENLOZEN"

 

1 Introductie
2 Over de actualiteit van het antisemitisme
3 Over de migratie voor en na WO-I en over de regulering ervan
4 Het verbond tussen kapitaal en onderklasse
5 De vluchtelingen van Azië, Afrika en Zuid-Amerika en de nieuwe migratie binnen Europa

 

In het Duits verschenen als Medico Report 19: Flüchtlingsbewegungen und Rassismus. Die Nation der Minderheiten und das Volk der Staatenlosen, Frankfurt 1993. Eveneens in 1993 verschenen in "Arbeitsmigration und Flucht".

 

beitr11

 

3 - Over de migratie voor en na WO-I en over de regulering ervan

 

"De Volkenbond was nog maar net begonnen zich met de kwestie van vluchtelingen bezig te houden toen ze er al door de haar constituerende regeringen op gewezen werd dat 'het vluchtelingenwerk van de Volkenbond met de grootst mogelijke spoed geliquideerd moet worden'. Alleen al het zich bezighouden met dit vraagstuk liet de staatsmannen beven van schrik, alsof dit op zich al meer en meer mensen zou aanmoedigen het onzekere bestaan van een statenloos vluchteling te prefereren boven de huidige leefsituatie. De liquidatie van het vluchtelingenwerk is nooit volledig geslaagd, omdat het immers niet (of nog niet) mogelijk was de vluchtelingen zelf te 'liquideren'; in ieder geval lukte het wel de potentiële vluchtelingen - die zich juist daarom in een wanhopige situatie bevonden omdat de internationale bescherming van minderheden niet functioneerde - duidelijk te maken dat noch een internationale status, noch een instituut als het 'Nansen-Office' hun belangen zou behartigen. Hen verslechterde de situatie van de statenlozen opzettelijk om afschrikkingsmechanismen in het leven te roepen, waarbij sommige regeringen zo ver gingen om iedere vluchteling eenvoudigweg als 'lastige buitenlander' te bestempelen en haar politie aanwijzingen te geven hen overeenkomstig te behandelen. In hoeverre deze afschrikkingsmaatregelen effectief waren is moeilijk in te schatten. In de laatste jaren voor het uitbreken van de oorlog hadden de politie-apparaten van de westerse landen elk overzicht over de buitenlanders verloren, omdat de vluchtelingen zich in de illegaliteit hadden weten te redden. .."

Hannah Arendt (38)

In het volgende zal worden geprobeerd ingangen tot het thema racisme te vinden, die niet voortkomen uit een ideologies debat, maar uit een historiese benadering. In het begin van dit stuk ging het om de actualiteit van het antisemitisme; nu gaat het om de migratie-bewegingen voor en na de eerste wereldoorlog en om de regulering ervan. Aristide R. Zolberg heeft erop gewezen dat de theoretiese literatuur betreffende migratie weinig zegt over de politiek van immigratie-beperking en uitzetting en dat er in de psychologiserende verklaringen van het racisme een tautologie zit, omdat in die verklaringen van de fenomenen naar de oorzaken wordt teruggeredeneerd. Voor Zolberg is de migratiepolitiek het kader waarbinnen racisme zou moeten worden bediscussieerd als een functionele organisering van vooroordelen tot ideologieën op basis waarvan specifieke politieke doelen konden worden verwezenlijkt (39). Tussen de migratiepolitiek van de staat en het racisme in de maatschappij bestaat een verband dat voor onderzoek eigenlijk veel toegankelijker zou moeten zijn dan bijvoorbeeld de dieptepsychologiese aspecten ervan.

De "proletariese massamigratie"

Algemeen gezegd was de 19e eeuw de tijd van de "proletariese massamigratie" (Ferenczi (40)): migratie was in centraal-Europa een welkome export van het pauperisme en de migranten waren zeer gevraagd in nieuwe regio's van kapitalistiese ontwikkeling (zoals het West-Duitse Ruhrgebied). Door de eerste wereldoorlog en door de omslag naar een nationaal georganiseerd kapitalisme, en verergerd door de massa-ontslagen ten gevolge van de wereldwijde ekonomiese crisis van 1929, werden de migranten tot vluchtelingen. Het onderscheid tussen arbeidsmigrant en vluchteling wordt in de eerste plaats bepaald door de toegangscontrole en de statustoekenning in het land van opname.

Histories is de proletariese mobiliteit de industrialisatie voorgegaan en het zou onjuist zijn haar slechts te zien als een afhankelijke functie van kapitalistiese ontwikkeling (41). Ze is, hoezeer ook steeds uit nood geboren, ook uitdrukking van menselijke aspiraties en een vorm van sociale beweging. De definitie van het staatsburgerschap en het paspoortsysteem zijn, in ieder geval in Duitsland, ontstaan als maatregelen ter controle van de mobiliteit van de verpauperden (42). Sociaalrechtelijk had zich een "verschuiving van de verantwoordelijkheid van de gemeente naar de staat" voorgedaan; "zoals vroeger de stad", zo moest "nu de staat definiëren wie zijn armen" waren. "Om de organisatoriese lasten van de armenzorg te verminderen, grepen vervolgens alle getroffen Duitse staten naar rigoreuze uitwijzingsmaatregelen voor als vreemdelingen afgeschilderde armen. Omdat er geen algemeen geldende criteria aangaande staatsburgerschap bestonden en de afzonderlijke staten elders uitgewezen paupers vaak de toegang ontzegden als niet aan hen toebehorend, groeide het probleem van armoede en statenloosheid gestaag" (43). Uitgewezenen keerden illegaal terug of legden "met andere eveneens uit het land verdreven misdadigers de basis voor dieven- en roversbendes" (44). Uit deze situatie ontwikkelde zich de systematiese scheiding van de rechtsbegrippen "ingezetenen" en "buitenlanders", de grenscontroles werden verscherpt, er werden passen uitgegeven en vereist (in Pruisen vanaf 1813). "Pas in verband met de bilaterale coördinatie aangaande verdeling en toewijzing van armen, thuislozen en vagebonden worden - in veel staten voor het eerst -algemene volkenrechtelijke nationaliteitscriteria ontwikkeld. Dat gebeurt na beëindiging van het napoleonitiese tijdperk en vooral in de jaren tussen 1820 en 1830. In talrijke bilaterale verdragen verklaart men zich bereid het principe te aanvaarden, dat aan andere staten alleen diens eigen burgers toegewezen kunnen worden. Tegelijk probeert men de groepen thuislozen als geheel op te splitsen en over de staten te verdelen. Uit deze inspanningen ontstaat een eigen bilaterale opvatting van de "staatsburger" (45). Pas de Noord-duitse Bond verleende vanaf 1867 vrijheid van beweging en vestiging ook aan buitenlanders en beperkte de identifikatie-plicht tot uitzonderingsgevallen. Deze vrijheid van beweging en vestiging was de "normale" (46) gang van zaken in het tijdperk van het konkurrentie-kapitalisme en ze had in west-, centraal- en noord-Europa voornamelijk betrekking op de transatlantiese emigratie. Dit betekent echter niet dat de staten, en in het bijzonder de immigratielanden, geheel afzagen van de regulatie van de proletariese massa-migratie. Engeland en de VS reguleerden haar via het beïnvloeden van de scheepstarieven middels veiligheidsbelastingen, Canada via een rigide systeem van vergaande verplichtingen (47). Frankrijk, een land dat tengevolge van de trage kapitalistiese ontwikkeling met bevolkingsafname te maken had, probeerde de emigratie te blokkeren en bleef tot de ekonomiese wereldcrisis van 1929 een uitzonderingsgeval (48). Duitsland was vanaf ongeveer 1830 een land van transatlantiese emigratie, met een emigratie-maximum in de jaren 1880-1893 van 1,8 miljoen (49). Maar vanaf rond 1870 was ook een trekbeweging van oost naar west op gang gekomen, vooral uit de oostelijke gebieden van Pruisen richting Berlijn, vervolgens naar Leipzig en Dresden en in de jaren '80 en '90 in toenemende mate in de West-Duitse industrialiseringsgebieden. In de periode 1895-1900 tenslotte had de continentale immigratie de emigratie voor het eerst overtroffen.

De politiek van Pruisen stond m.b.t. deze immigratie in tweestrijd tussen de vraag naar arbeidskrachten, vooral in de door de verhuizing naar de industrie ontvolkte landbouw ten oosten van de Elbe, en haar bevolkingspolitieke en veiligheidspolitieke belangen. Bij dit laatste ging het er aan de ene kant om, de politiek van germanisering in de geannexeerde Poolse gebieden niet door een toestroom van "Poolse buitenlanders" in gevaar te brengen, en aan de andere kant was het zaak de arme Joodse bevolking uit Oost-Europa, die steeds als arbeidsonwillig had gegolden, buiten het land te houden (50). In 1885 werden de Duitse grenzen gesloten, 30 tot 40.000 mensen uit de door Rusland en Habsburg geannexeerde Poolse gebieden werden in dat en het volgende jaar uit het land uitgewezen (onder hen 10.000 Joden). Als compromis met de belangen van de landheren en van de Opper-Sileziese mijnbouw werd vervolgens in 1890, in eerste instantie voor 3 jaar en later met verlenging, een systeem van gedwongen rotatie (komst en terugkeer) ingevoerd, wat tot een richtinggevend model voor rotatie-migratie werd (Zwitserland paste hetzelfde systeem op zijn Italiaanse migranten toe). Het Duitse rijk groeide voor de eerste wereldoorlog uit tot het wereldwijd op één na belangrijkste importland van arbeidskrachten. Ongetrouwde "Poolse buitenlanders" konden ieder jaar in de periode tussen 1 april en 15 november voor arbeid in Pruisen verblijven, echter niet in personeelsdienst en met het verbod zich in de westelijke industrie-gebieden te begeven. Deze beperkingen werden in de jaren na 1890 steeds meer losgelaten als gevolg van de hoogconjunctuur die tot 1905 aanhield en die de Poolse arbeiders meer bewegingsvrijheid toestond. De grote vraag naar arbeidskrachten maakte een verandering van arbeidsplaats mogelijk, ook naar sectoren buiten de landbouw, en het aantal illegale arbeidskrachten steeg. Als gevolg van de onaantrekkelijke arbeidsomstandigheden in de landbouw nam het aantal contractbreuken toe. Om dit tegen te gaan werd in 1907 de "binnenlandse legitimatiedwang" ingevoerd: een bij binnenkomst van het land uitgereikte legitimatiekaart waarop de werkgever was aangegeven, verloor haar geldigheid bij breuk van het arbeidscontract. Werd de betreffende persoon tijdens een controle gesnapt, was er de keuze tussen uitzetting of terugvoering naar de werkplek onder politiebegeleiding (51). De landarbeiderscentrale van Pruisen, die deze legitimatiekaarten uitreikte, was op zich een privaatrechtelijk georganiseerde vereniging, die echter met het inrichten van één centraal en verschillende regionale buitenlandersregisters politieke taken overnam: een constructie, die het de Pruisiese overheid mogelijk maakte de controle van buitenlandse arbeidskrachten zonder wettelijke basis in te voeren (52).

De ommekeer tijdens de eerste wereldoorlog

In Duitsland betekende de eerste wereldoorlog het keerpunt van een rechtmatig nog open arbeidsmarkt naar een door de staat bestuurde arbeidsmarkt. Die ontwikkeling begon met de oprichting van de "Rijkscentrale voor Arbeidsbemiddeling" in 1914 en werd bepalend in 1916 met de "Wet aangaande de vaderlandse hulpdienst". Deze wet leidde tot een nationaal systeem van arbeidsbemiddeling en met de "oorlogswelzijnszorg" legde ze het fundament voor de werkloosheidsverzekering. De oorlogseconomie werd hét uitgangspunt voor arbeidsbestuur en reproductie van de nationale arbeidskracht en men ontwikkelde gelijktijdig instrumenten voor gedwongen tewerkstelling tegen de buitenlandse arbeiders/ters, welke na de verovering van Russies-Polen een belangrijke oorlogsbuit vormden. Allereerst werden de grenzen gesloten en de pas plicht ingevoerd, om de seizoenarbeiders in het land te houden. Het wisselen van woon-, verblijfs- en arbeidsplaats werd verboden. De door de "Duitse Arbeidscentrale" tot stand gebrachte overeenkomsten hadden veel weg van dwangarbeidskontrakten zonder de mogelijkheid tot beëindiging ervan door de arbeiders/ters. Deze verandering van de rechtspositie van buitenlandse arbeidersters leidde direkt tot verslechteringen op de werkplek. Tegelijkertijd werd het kamp als organisatievorm van buitenlandse arbeidskracht ontdekt: "Toen in november 1916 de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de Polen van het Rijksbureau voor Binnenlandse Zaken naar het Bureau voor Oorlog werd overgedragen -de buitenlanders waren vanaf dat mo- ment uitgeleverd aan de dictatoriale volmachten van de afzonderlijke opperbevelen -verslechterde de situatie van de Polen nog verder. In samenwerking met de legerleiding konden de werkgevers voortaan opstandige Polen relatief probleemloos naar gevangenenkampen laten transporteren, waar ze hun formele status als 'seizoenarbeider' volkomen verloren en als krijgsgevangenen dwangarbeid moesten verrichten" (53). Deze dwangarbeiderskampen van de eerste wereldoorlog, waarin arbeidersters uit Polen en België gevangengehouden werden, waren al "typiese concentratiekampen", de arbeidsomstandigheden vertoonden met het "in het nationaal-socialisme geperfektioneerde principe van, 'vernietiging door arbeid' al een schrikbarende gelijkenis" (54).

Na de oorlog keerden de meeste van de meer dan 2 miljoen buitenlandse gevangenen in korte tijd naar hun land terug, anderen werden door het Demobilisatieburo "afgevoerd". Miljoenen "buitenlandse Duitsers" en "Duitse afstammelingen", vooral komend uit de in de oorlog verloren oostelijke gebieden, en 8 miljoen gedemobiliseerde soldaten stonden op straat. De grenzen werden gesloten, de pas- en visaplicht uit de oorlog bleven van kracht. In de vraag naar buitenlandse arbeid werd flink de bijl gezet: het aantal Poolse arbeidersters daalde van 1 miljoen vlak voor de eerste wereldoorlog naar 100.000 ten tijde van de naoorlogse ekonomiese wereldcrisis. Maar tegelijkertijd was dit inkrimpende segment van de arbeidsmarkt, vergelijkbaar met de Oost-Europese Joden, voor de staat een toegankelijke, relatief overzichtelijke manoeuvreerbare massa, die geregistreerd, toegewezen, geconcentreerd of uitgezet kon worden.

De belangrijkste verandering echter, die betreffende de migratie in en na de eerste wereldoorlog plaatsvond, was "de sterk groeiende rol van politieke druk en politieke controles. De politiek beïnvloedde de migratie op 3 manieren: door oorlog, door willekeurige verplaatsingen van etniese minderheden en door stringente nationale kont rol es over immigratie en emigratie. Tijdens de twintigste eeuw werd oorlog, in meer dan één betekenis, de belangrijkste aansporing voor migratie" (55). De wereldoorlogen brachten in Europa, maar niet alleen hier, onvergelijkbaar grotere vluchtelingenstromen voort dan de 30-jarige oorlog of de napoleontiese oorlogen. Ze hadden als netto-effekt nationale homogeniseringen: in de oorlog werden de beslissende initiatieven genomen tot een ingrijpende mobilisering, disciplinering en relokatie van de belangrijkste productiefactor -arbeid. De daaruit voortkomende bevolkingspolitieke rationaliseringsvoordelen, ja sowieso eigenlijk pas het scheppen van menselijk kapitaal op grote schaal door de overgang naar het "georganiseerde kapitalisme" (Hilferding) en naar een internationale economie, hebben de ongekende vernietiging van mensen en kapitaal tot het grondbeginsel laten worden van een nieuwe productiecyclus.

Het vluchtelingenprobleem 1918 -1938

Om een indruk te krijgen van de omvang en de richtingen van de migratiebewegingen in de tijd tussen de wereldoorlogen, verwijzen we naar de afgebeelde kaart en tabel, overgenomen uit "Europe on the Move" van Eugene Kulischer (56).

In de jaren na 1918 overheerste de politiek veroorzaakte oost-west-migratie: meer dan 1 miljoen Russiese emigranten,' meer dan 1 miljoen uit Rusland gerepatrieerde Polen, 900.000 Polen naar de nieuwe Poolse gebieden, 700.000 Duitsers uit de vroegere oostelijke gebieden naar het Duitse rijk. Daarbij kwamen de in leven gebleven verdrevenen en uitgewisselden uit de Grieks-Turkse oorlog en de talloze Armeniërs, bij elkaar miljoenen mensen, en bovendien de uit de Balkan verdrevenen. Hiermee vergeleken zag het aantal arbeidsmigranten en mensen, die tegenwoordig 'ekonomiese vluchtelingen' zouden worden genoemd, er bescheiden uit: naast de officieel gereguleerde migratie overzee - die uit allerlei groepen bestond en die tussen 1918 en 1924 nog 2,4 miljoen mensen bedroeg en tot 1939 nog eens 1,4 miljoen - stond alleen Frankrijk een arbeidsimmigratie op grote schaal toe (m.b.t. de jaren 1918-1939 zijn in de eerste plaats 650.000 Italianen te noemen, 450.000 Polen, 150.000 Polen uit het duitse Ruhrgebied, 150.000 Joden, 250.000 Spaanse arbeiders met hun families en 200.000 Spaanse vluchtelingen; het aantal buitenlanders ligt in 1931 op 2,9 miljoen). Met het verdrag van Lausanne in 1922 werd 'bevolking' ook volkenrechtelijk tot een willekeurig te manipuleren grootte. De opeenvolging van verdrijving, uitwijzing en van mislukte pogingen van vluchtelingen om zich opnieuw te vestigen hield sindsdien niet meer op. Wat betreft aantallen en ellende van de vluchtelingen was de eerste wereldoorlog nog slechts het voorspel tot de tweede. De meest opvallende cijfers over Europa tijdens de tweede wereldoorlog betreffende migratie: de vlucht tocht van 5 miljoen mensen door Frankrijk na het westelijk offensief van mei 1940, de vlucht van 12 miljoen burgers naar het oosten ten gevolge van de veldtocht in Rusland, de deportaties van Joden en tenslotte het terugtrekken en de Duitse vluchtelingenstromen uit het oosten. Het aantal verdrevenen onder de burgerbevolking tijdens de tweede wereldoorlog wordt op 60 miljoen geschat.

kul1

Hoe enorm het aantal en de ellende van de vluchtelingen ook al tijdens en na de eerste wereldoorlog waren, is daarmee nog niet verklaard welke vluchtelingenmassa's de regeringen in de jaren voor 1938 het zo de stuipen op het lijf joegen als tegenwoordig de asielvragers dat doen. De vluchtelingenhulp na 1918 was in wezen een zaak van particuliere hulporganisaties; de geallieerde overwinnaars concentreerden hun hulp in de zin van een 'Cordon sanitaire' om het bolsjewisme buiten West-Europa te houden (57). Ook na de benoeming van een "Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen" door de Volkenbond in 1921 bleven de hulpmaatregelen een zaak van partikuliere verenigingen. Fridtjof Nansen -beroemd vanwege zijn poolreizen -had naam gemaakt met zijn initiatieven voor repatriëring van krijgsgevangenen en voor hongerhulp aan Rusland in 1920, voordat hij onder druk van het Internationale Rode Kruis tot Hoge Commissaris werd benoemd. Aanvankelijk was hij in die functie alleen verantwoordelijk voor de 800.000 Russiese vluchtelingen, die zonder pas en bewegingsvrijheid in Polen en in Constantinopel waren gestrand. Voor deze groep werd in 1922 de Nansenpas uitgegeven. Dit gebeurde 2 jaar later ook voor de Armeniërs, wier lijdensgeschiedenis in de tijd rond 1890 was begonnen en die na 1915 de dimensie van een genocide had aangenomen. Vanaf 1920 doken de Armeniërs als statenlozen op in Europa. Maar al deze problemen konden vanaf het midden van de jaren '20 als opgelost worden beschouwd, nadat de sociale belangen van de vluchtelingen door het ILO (International Labour Organization) werden behartigd; in 1930, het sterfjaar van Nansen, werd het aantal van de in Europa overgebleven werkloze Russen en Armeniërs op nog slechts 180.000 geschat.

De eerste joodse vluchtelingen uit Duitsland werden in 1933 door de West-Europese buurlanden nog met open armen ontvangen. Voor de joodse vluchtelingen stonden naar behoefte vervoersmiddelen.ter beschikking voor de doorreis naar Palestina. Deze opstelling werd echter niet lang gehandhaafd. Op z'n laatst na de tweede vluchtelingengolf, op gang gebracht door de Neurenbergse rassenwetten van 1935, veranderde de houding tegenover de vluchtelingen. Deze omslag is met de kwantitatieve dimensie van het probleem eigenlijk niet te verklaren. Tot het einde van 1937 werden er 154.000 vluchtelingen geregistreerd, waarvan er 90.000 waren verder getrokken. En ook het aantal Joden dat na de vluchtelingengolf van de jaren 1938/39 in West-Europa verbleef was - zelfs wanneer je de "Clandestines" meerekent, waarvan het aantal in Frankrijk op 30.000 werd geschat - nog niet eens half zo groot als het aantal mensen dat in 1992 in de BRD asiel zocht. Waaruit bestond dan wel het vluchtelingenprobleem, dat de politici in de jaren '30 in toenemende mate als onoplosbaar voorkwam, zodat men het liefst de ogen gesloten en de grenzen dichthield?

Vier redenen moeten hiervoor worden genoemd: Als eerste was er de onberekenbaarheid van de nazi-politiek t.a.v. de Joden, die tegelijkertijd ook gangmaker dreigde te worden voor het beleid van de regeringen in Polen, Hongarije en Roemenië, en die samenliep met een konstante stroom vluchtelingen uit de stalinistiese Sowjet-Unie. Als tweede was er de beperkte opnamebereidheid van de westerse landen na de ekonomiese wereldkrisis ("Refugees, one might argue, always arrive at the wrong time" (Marrus)). Ook Frankrijk was vanaf eind 1933 met de af- en uitwijzing van vluchtelingen begonnen, ondanks het feit dat op het politieke toneel de regering Blum nog in de periode 1936/38 officiëel een vluchtelingenvriendelijk beleid voerde. Ten derde wa- ren er onder de vluchtelingen in het jaar 1933 een groot aantal prominente persoonlijkheden geweest, terwijl de vluchtelingen in de daaropvolgende jaren juist steeds vaker verpauperd aren en tot de armste klassen behoorden. De vierde en belangrijkste reden echter: "Achter de vluchtelingen van het fascisme stonden honderdduizenden nieuwe kandidaten, hoofdzakelijk Oost europese Joden, die niemand door een genereus asielbeleid wilde aanmoedigen" (58). In Polen had de internationale ekonomische crisis op veel plaatsen tot honger en ondervoeding geleid, waarbij de Joden door een toenemend antisemitisme en de "koude pogroms" extra waren getroffen. De migratie naar de VS en naar Duitsland was door de gesloten grenzen geblokkeerd. Frankrijk, dat in de jaren '20 de rol van de VS als einddoel voor migratie had overgenomen, had in 1931 de werving gestopt en was in het daaropvolgende jaar met massale uitwijzingen van Poolse staatsburgers begonnen. De opeenhoping van ellende werd doorgaans als "malthusiaans" aangeduid (59).

kul2 kul3

Tegen deze achtergrond kon en zou de vluchtelingenpolitiek van de Volkenbond weinig uitrichten. In 1933 werd James Mc Donald tot 'Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen uit Duitsland' benoemd. Hij wees onophoudelijk op de vluchtredenen in Duitsland, waarop de Volkenbond invloed zou moeten uitoefenen, maar hij waagde het niet het 'feit' ter discussie te stellen, dat de capaciteit van de opvanglanden zou zijn uitgeput. In 1935 werd het voorstel dat de Volkenbond zich in het algemeen met alle vluchtelingen en statenlozen zou moeten bezighouden, afgewezen. De maatregelen van de Volkenbond waren altijd van tijdelijke aard en vrijwel steeds zo gebudgetteerd, dat niet eens de administratieve onkosten waren gedekt. Bekend geworden is McDonalds ontslagbrief ('Letter of Resignation') van december 1935 (60). De bezigheden van zijn opvolgers waren vooral van consulaire aard. Desondanks lukte het na langdurige onderhandelingen de geldigheid van de Nansenpas te verlengen (het lukte echter niet deze pas ook aan nieuwe vluchtelingen uit te reiken, ook niet nadat Duitsland in september 1935 alle Joden had gedenaturaliseerd) en in juli 1936 en voor het laatst in februari 1937 de tot op dat moment gevluchten te legaliseren. Vanaf die tijd voerde het vluchtelingenwerk een stil en in zichzelf gekeerd bestaan.

1938 is het crisisjaar van de vluchtelingenpolitiek: met de Duitse intocht in Wenen kwamen de daar levende 165.000 Joden in een hulpeloze situatie terecht en zochten wanhopig een uitweg. Maar ondertussen had ook Zwitserland haar grenzen voor Joden gesloten en de vluchtweg naar Palestina was sinds 1936 geblokkeerd. Het Eichmann-bestuursapparaat schoof groepen Joden, voorzien van wat zakgeld, heimelijk over de grenzen. In Wenen bevonden zich 20.000 Joden met een Poolse nationaliteit. Om deze mensen niet te hoeven opnemen, reageerde de Poolse regering direct met een wet, waarmee alle personen die zich langer dan 5 jaar in het buitenland bevonden hun staatsburgerschap verloren. De Poolse regering eiste in oktober ook van de in Duitsland verblijvende Poolse Joden de passen terug. Duitsland reageerde met een massale uitwijzing van 18.000 Joden over de Poolse grens. Polen weigerde echter de opname en vervolgens zaten tussen de 5 en 8000 Joden maandenlang in een kamp bij Zbaszyn, verzorgd door buitenlandse hulporganisaties. Dit duurde voort totdat ze, na de bezetting van Polen door Duitsland, definitief gedeporteerd werden. Het was daarmee "de eerste grote deportatie van Joden, welke de coördinatie van spoorwegen, politie, diplomatie en financieel bestuur noodzakelijk maakte" (61).

"Denaturaliseringen en het ontzeggen van het staatsburgerschap behoorden tot de effectiefste wapens in de internationale politiek van totalitaire regeringen, omdat zij daarmee het buitenland -dat vanuit zijn eigen grondwettelijke structuren niet bij machte was de vervolgden de meest elementaire mensenrechten te garanderen -haar eigen maatstaven kon opdringen. Om het even wie door de vervolgers als uitschot der mensheid het land uit werd gejaagd - Joden, Trotskisten en zo meer - werd overal ook als uitschot der mensheid ontvangen. En wie door hen tot ongewenst en lastig was bestempeld, werd tot lastige buitenlander, waar hij/zij dan ook maar terechtkwam. Dat een dergelijke werkelijkheid over alle meningsverschillen heen meer en meer terrein zou winnen, heeft het 'Zwarte Korps' zijn lezers in 1938 heel duidelijk uitgelegd: Een wereld, die zich er klaarblijkelijk nog niet van had laten overtuigen dat Joden het uitschot der mensheid waren, zou snel uit de droom worden geholpen als Joden zonder geld, zonder staatsburgerschap en zonder paspoorten in grote getale over de grenzen gejaagd zouden worden" (62).

Inderdaad had men op de conferentie van Evian in juli 1938 al bevestigd, dat het 'Joodse vraagstuk' als onoplosbaar moest worden aangemerkt: een nieuwe stap in de internationalisering van het 'Joodse vraagstuk' als 'vluchtelingenvraagstuk'.

Ruim 40 jaar vóór TREVI en Schengen werd dit vraagstuk tot gangmaker van de Europese eenwording. "Men verslechterde de situatie van de statenlozen opzettelijk om afschrikkingsmechanismen in het leven te roepen, waarbij sommige regeringen zo ver gingen om iedere vluchteling eenvoudigweg als 'lastige buitenlander' te bestempelen en haar politie aanwijzingen te geven hen overeenkomstig te behandelen" (63). De statenloosheid, die een tijdlang bescherming tegen repatriëringen had betekend, had er nu toe geleid dat de statenlozen bij nacht en ontij over de grenzen werden gesmokkeld in een mini-oorlog tussen de verschillende politie-apparaten van de aan elkaar grenzende landen. Omdat de politie zich in de omgang met de statenlozen buiten de grenzen van de wet begaf, groeide haar machtsterrein zeer aanzienlijk en er ontwikkelde zich "in de niet-totalitaire landen een vorm van politioneel georganiseerde wetteloosheid, welke op de rustigste manier ter wereld de vrije landen op één lijn stelde met de totalitair geregeerde staten". Zo werden uiteindelijk in alle landen voor dezelfde groepen mensen concentratiekampen opgezet, hoezeer de gang van zaken in deze kampen ook verschilde. Lang voor het uitbreken van de oorlog had "een reeks westerse politie-apparaten onder het mom van de 'nationale veiligheid' op eigen initiatief nauwe banden aangeknoopt met de Gestapo en met de GPU (de Russiese Geheime Staatspolitie), zodanig dat men al van een onafhankelijke buitenlandpolitiek van de politie kon spreken" (64). Deze voorgeschiedenis van de collaboratie door de politie in de later door Duitsland bezette gebieden, waarop Hannah Arendt hier wijst, is tot nu toe niet onderzocht.

Vervolgens beschrijft Hannah Arendt de "uitzichtloze situatie van de mensenrechten" (65) , die in de 19e eeuw verworden waren "tot een soort aanvullend uitzonderingsrecht voor de onderdrukten, waarop zich hun beschermers beriepen". "De mensenrechten hebben steeds de pech gehad vertegenwoordigd te worden door politiek onbetekenende individuen of verenigingen, van wie de sentimenteel-humanitaire taal zich vaak maar nauwelijks liet onderscheiden van de brochures van een dierenbeschermingsvereniging". Inderdaad hebben de mensenrechten geen enkele waarde, waar ze niet verbonden zijn met strategieën tot hun verwerkelijking; alleen, dat op die plaatsen waar verzet werd gepleegd tegen de totale ontwaarding van het leven er geen sprake was van mensenrechten, maar van deportatie en vernietiging. En als de mensenrechten in die jaren al overleefden, dan was dat door de illegale vluchtelingenhulp en op plaatsen van Joods verzet. De Joodse guerrilla in Parijs is zo'n plaats en meer dan dat: ze is het perspectief van het klassenverzet op het Europees continent.

 

Noten:

38) Arendt, Elemente, p.445

39) Aristide R. Zolberg, Migration Politics in a World System, in: William H.McNeill and Ruth S.Adams, Human Migration. Patterns and Policies, Bloomington: Indiana University Press 1978, p.241-286, hier p.286. Zie ook Robert Miles, Racism and Migrant Labour, London: Routhledge and Kegan Paul 1982.

40) Imre Ferenczi, Proletarian Mass Migration, in: Willcox, Migrations, Vol.I, p.81-88.

41) Charles Tilly, Migration in Modern European History, in: McNeil1 and Adams, Migration, p.49-72, schrijft op p.63: "alle of the most impressive and consistent findings of the historical demographers has been the high level of local mobility among preindustrial European people. In studies of 18th-century agricultural villages, it is not unusual to find over a tenth of the population making a signifikant change of residence each year. If the sheer frequency of moves (rather than the distance moved) is the criterion, it is not at all clear that industralization produced a major increase in the European population's mobility".

42) Het staatsburgerschap was echter ook tijdens het handelskapitalisme gebruikt en de eerste paswetten werden in samenhang met de Franse revolutie afgekondigd (in Engeland, in Frankrijk, de VS, Canada en Zwitserland). Ze raakten na de restauratie weer in vergetelheid. Zie ook Zolberg, Migra- tion Politics, p.247 en 251.

43) Knuth Dose, Ausländische Arbeiter und bürgerlicher Staat. Genese und Funktion van staatlicher Ausländerpolitik und Ausländerrecht. Vam Kaiserreich bis zur Bundesrepublik Deutschland, Königstein/Ts: Verlag Anton Hein 1981, p.15.

44) Geciteerd naar Dose, zie vorige noot. Zie ook Helmut Reinicke, Gaunerwirtschaft. Die erstaunlichen Abenteuer hebräischer Spitzbuben in Deutschland, Berlin: Transit o.J.

45) Grawert, 1973; Geciteerd naar Dose, noot 44.

46) Dit woord is natuurlijk een eufemisme, als je aan de dwangarbeidsverhoudingen denkt die tegelijkertijd de wereldarbeidskrachtenmarkt hebben vorm gegeven, vooral dus de koelie-arbeid in Azië en het thuislandsysteem in Zuid-Afrika. Zie ook Lydia Potts, Weltmarkt für Arbeitskraft. Van der Kolonisation Amerikas bis zu den Migrationen der Gegen- wart, Hamburg: Junius 1988.

47) Zolberg, Migration Policies, p.252

48) Idem, p.259 en 277 e.v.

49) Zie ook Friedrich Burgdörfer, Die Wanderungen über die deut- schen Reichsgrenzen im letzten Jahrhundert, in: Wolfgang Köllmann und Peter Marschalck, Bevölkerungsgeschichte, Köln: Kiepenheuer und Witsch 1972, p.281-322

50) Zie betreffende het volgende in de eerste plaats Dose, Ausländische Arbeiter, p.29-117; daarnaast de werken van Klaus J.Bade, waarvan een samengevatte weergave is te vinden in de verzamelband 'Population, Labour and Migration in the 19th- and 20th-Century Germany', Leamington Spa: Berg 1987, en EIsner/Lehmann, Ausländische Arbeiter. Alle genoemde werken behandelen het 'vraagstuk van de Joden uit het oos- ten' zeer summier. 'Bevolkingsoverschot' komt in de geschiedenis van de arbeidsmarktpolitiek en van de arbeidersklasse niet voor. Zie voor de verschillen in de politiek tegenover Joden uit Oost-Europa en tegenover Polen: Wertheimer, The Unwanted Element, p.33 e.v.

51) Dose, Ausländische Arbeiter, p.67

52) Idem, p.68

53) Idem, p.79

54) Zie ook Karl Heinz Roth, Die "andere" Arbeiterbewegung und die Entwicklung der kapitalistischen Repression von 1880 bis zur Gegenwart. Ein Beitrag zum Neuverständnis der Klassengeschichte in Deutschland, München: Trikont Verlag 1974, p. 47 e.v.

55) Tilly, Migration, p.61

56) Het boek van Kulisher is op een eigenaardige manier duister: Kulisher hangt in wezen een Malthusiaans gevormde 'Lebensraum'-theorie aan en plaatst migratie in die kontekst (Zie ook zijn in 1932 verschenen boek "Kriegs- und Wanderzüge - Weltgeschichte als Völkerbewegung"). Daarom staat hij, hoe- wel zijn broer in Auschwitz de dood vond en hijzelf maar net ontkwam -uiteindelijk toch gefascineerd tegenover het nazistiese expansionisme en haar bevolkingspolitiek. Hij verklaart het nazisme zelfs vanuit de demografie en geeft het daarmee een quasi natuurlijke status (p.170, 186, 254).

57) Zie betreffende het volgende vooral Marrus, The Unwanted, hoofdstuk 2, en ook John Hope Simpson, The Refugee Problem. Report of a Survey, London: Oxford University Press 1939; en m.b.t. de geschiedenis van de organisatie van de vluchte- lingenhulp: Paul Frings, Das Internationale Flüchtlingspro- blem 1919-1950, Frankfurt: Verlag der Frankfurter Hef te 19- 51.

58) Marrus, The Unwanted, p. 123

59) Kulisher, Europe, p. 143

60) Afgedrukt in: Oscar I.Janowsky and Melvin M.Fagen, International Aspects of German Racial Policies, New York: Oxford University Press 1937, p. 131; zie daarnaast: Marrus, The Unwanted, hoofdstuk 3.

61) Sybil Milton, The Expulsion Of Polish Jews From Germany, Oc- tober 1938 to July 1939. A Documentation, in: Michael R. Marrus, The Nazi Holocaust, Vol.2, The Origins of the Holocaust, Westport: Meckler 1989, p. 518-552, hier p. 523; vergelijk ook: Michael R.Marrus, The Strange Story of Herschel Grynszpan, in dezelfde uitgave, p. 597-607.

62) Arendt, Elemente, p.425

64) Idem, p.446

64) Idem, p. 450 - de syntaxis van het citaat is enigszins veranderd.

65) Idem, p.452 e.v.